bn.,
1. vleugels hebbend: gevleugelde insekten; de gevleugelde bewoners van het woud, de vogels; de gevleugelde Pegasus;
2. (plantkunde) alatus, voorzien van dunne weefselstroken of -zomen (van geringe dikte) op het oppervlak van een orgaan, b.v. langs een stengel, aan een bladsteel, een vrucht of een zaad;
3. (dicht.) van pijlen en andere werptuigen die snel voortvliegen: het lood;
4. gevleugelde woorden, treffende, min of meer spreukachtige gezegden.