v., energie die opgewekt wordt door middel van turbines die aangedreven worden door een getijstroom.
(e) Getijstromen (➝getijde) bezitten mechanische energie, die in centrales (getijcentrales) wordt getransformeerd in elektrische energie. Werkingsprincipe: achter een van sluizen voorziene dam wordt tijdens de vloedstroom een grote hoeveelheid water opgetast, die men bij eb laat terugvloeien en gebruikt voor het aandrijven van turbines.
Reeds in de 11e eeuw werd in Engeland en Wales de energie van getijden benut, door in een riviermond een dam (of schot) aan te brengen, het water daarachter bij vloed op te vangen en hiermee tijdens de ebstroom na het openen van een schot een waterrad, meestal een ‘onderloper’, aan te drijven. Ook zijn er constructies van de Italiaan Mariano bekend (1483). De huidige installaties worden naar het voorbeeld van de klassiek geworden Franse Rancecentrale (zie hierna) voorzien van turbines, met verstelbare schroeven, zodat ze niet alleen door de afvloeiende ebstroom, maar ook door de inkomende vloedstroom bij voldoende drukhoogteverschil (minimaal 4 m) kunnen worden aangedreven. Het beheersen van de getijdenenergie is alleen uitvoerbaar in baaiof fjordachtige lokaties, waar de mogelijkheid van het ontstaan van grote tijverschillen door het ‘trechtereffect’ gegeven is. In totaal zijn er daarvan op aarde maar een honderdtal (afb.l). Volgens schattingen (1974) bedraagt de totale wereldproduktie van de in studie zijnde belangrijkste bekende projecten 1,26 EJ/jaar (= 350 TW-h/jaar), d.i. 1,5 maal het verbruik van elektrische energie van Groot-Brittannië, d.w.z. dat de potentiële bijdrage van getijdenenergie in de wereldenergievoorziening zeer beperkt zal uitvallen. Lokaal kan ze belangrijk zijn.
Verwezenlijkte centrales. In 1967 is in het bekken van de Rance (uitmondend aan Bretagnes noordkust) voor de winning van getijdenenergie de eerste industriële installatie ter wereld in dienst gekomen. De riviermond werd afgesloten door een dam (voorzien van verkeersweg), in een deel waarvan de centrale met haar turbines is opgenomen. De Rance-monding werd als vestigingsplaats gekozen wegens het grote tijverschil (9 -14 m). Aan het project was 25 jaren van studie voorafgegaan. De bouw begon in 1960. De centrale telt 24 peervormige (in de waterstroom aangebrachte) turbines (zgn. bulbturbines) (afb.), elk met een capaciteit van 10 MW, omwentelingssnelheid 94/min.
De 24 generatoren leveren een elektrische stroom van 3500 V, die via 3 (80 MV-A)-transformatoren opgestuwd wordt tot 220 kV. In het Witte-Zeegebied draait sinds 1968 een proefinstallatie.
Voordelen van getijcentrales. Getijcentrales werken met een schone en koele aandrijvingsbron. Chemische en thermische vervuiling van de omgeving treedt derhalve niet op. Hun levensduur is langer dan die van thermische centrales. Aanvankelijke last met corrosie door het zeewater in de Rancecentrale werd door kathodische bescherming en het werken met een speciale betonsoort verholpen. Als nadeel geldt dat de investeringskosten van een getijcentrale groter zijn dan die van een thermische centrale: bij ambitieuze plannen (dammen van 30 km) zijn zij bij de huidige (1977) hoge rentestand dubieus, tenzij zulke dammen ook uit ander gezichtspunt aantrekkelijk of nodig zijn. . litt. G.Wickert, Probleme der Gezeitenausnutzung (1954); A.Piper, Improving outlook for tidal energy (in: Nature, Vol. 258, 1975); C.H.Lebarbier, Power from tides, The Rance tidal power station (in: Naval Engineers Journal, 1975); R.Bonneville, Les réalisations d’électricité de France concernant l’énergie marémotrice (in: La Houille Blanche, no. 2, 1976).