[Du.: Geisslerlied], o. (-eren), in de middeleeuwen religieus lied in de volkstaal, gezongen door groepen pelgrims die, zichzelf en elkaar geselend in boetprocessies, rondtrokken.
(e) Met name tijdens de grote pestepidemie van 1349-50 groeide het verschijnsel van de ➝flagellanten (geselaars) uit tot een rage. Geselliederen hebben bestaan tot in de 17e eeuw. In muzikaal opzicht meent men er een voorloper van het luthers koraal in te kunnen zien.
litt. A.Hübner, Die deutsche Geissellieder (1931).