(geselde, heeft gegeseld), (overg.)
1. met een gesel slaan als strafoefening, m.n. gezegd van de straf die op die wijze aan misdadigers in het openbaar voltrokken placht te worden: tot bloedens toe —; en brandmerken; zich (fig.) iemand met schorpioenen hem met de strengste tuchtmiddelen kastijden; het scheelt zoveel als kussen en het lijkt er niet naar, er is geen overeenkomst;
2. met geweld of met woede slaan op, beuken: de leeuw geselde de grond met zijn staart; met geweldige kracht treffen, beuken, teisteren: de zee, door de orkaan gegeseld;
3. (fig., van gebreken, ondeugden enz.) op vinnige wijze hekelen, scherp kritiseren: al zijn werken de verderfelijke invloed van de vreemde letterkunde en zeden; hevig kwellen, teisteren, folteren: een door angst gegeseld gemoed.