m. (-s), 1. iemand die zichzelf geselt, die
zich tot zelfkastijding met gesels tuchtigt; m.n. van toepassing op de leden van bepaalde dweepzieke geestelijke broederschappen in de middeleeuwen, de flagellanten; 2. iemand die de gebreken van anderen geselt, op vinnige wijze hekelt: Vondel was een krachtig van kerkelijke heerszucht en aanmatiging.