Frederik Carel, pseud.: Geerten Gossaert, Ned. geschieden letterkundige, *9.2.1884 Kralingen, ♱27.10.1958 Utrecht. Gerretson studeerde o.a. te Brussel, Londen en Heidelberg.
In 1925 werd hij hoogleraar geschiedenis van Ned.Indië te Utrecht, en in 1938 hoogleraar constitutionele geschiedenis. In politiek opzicht was Gerretson nationalist en tegenstander van het prijsgeven van het Ned. gezag in Indonesië. Zijn groot-Ned. sympathieën kwamen tot uiting in enkele brochures en in het tijdschrift Leiding (1930-31), dat hij met de letterkundige P.N.van Eyck en de historicus P.Geyl leidde. Naar aanleiding van zijn opstel Swinburne ontstond in het tijdschrift van A. Verwey, De Beweging, in 1913 een discussie over de na de ➝Tachtigers weer in ere herstelde retoriek. Gerretson experimenteerde in zijn poëzie met traditionele versvormen en archaïsmen.
De afwisseling van religieuze en hedonistische motieven geeft de tweestrijd weer tussen zijn calvinistische levensbeschouwing en klassieke eruditie. Werken: poëzie: Experimenten (1911; 13e dr. 1961); studies: Swinburne (1911), Bij Vondels graf (1937), Essays (1947); geschiedkundige werken: Geschiedenis der ‘Koninklijke’ (3 dln. 1932-41), Muiterij en scheuring 1830 (2 dln. 1936), Coens eerherstel (1944), Indië onder dictatuur (1946), Om koninkrijk en constitutie (1948).