bn. (-er, -st),
1. neiging, lust tot iets hebbend: hij is tot medewerking —; in verzwakte opvatting: gevraagd een kindermeisje, ook enig huishoudelijk werk te verrichten, daartoe bereid;
2. iemand zijn, hem toegenegen zijn, welwillend, gunstig jegens hem gestemd zijn; een — oor, een goedgunstig oor; een welwillend gehoor: zijn verzoek vond een- oor.