m. (-brieven), (ook: credentiaal),
1. oorkonde, af gegeven door een vorst of regering, waaruit blijkt dat de houder gemachtigd (geaccrediteerd) is tot het volbrengen van een bepaalde last bij een andere vorst of staat;
2. de schriftelijke bewijsstukken die een afgevaardigde bij een vertegenwoordigend lichaam (Staten-Generaal, Kamer, Senaat, provincieof gemeenteraad enz.) moet overleggen, om te doen blijken dat hij op wettige wijze gekozen is en dat er tegen zijn verkiezing geen bezwaren zijn (e);
3. (fig.) bewijsstuk van bevoegdheid.
(e) De Ned GW bepaalt in art. 108 dat elke kamer der Staten-Generaal, voor zover de wet althans niet anders bepaalt, de geloofsbrieven van haar nieuw inkomende leden onderzoekt en geschillen die met betrekking tot die geloofsbrieven of de verkiezing zelf rijzen, volgens regels door de wet te stellen, beslist. De in 1917 in dit art. opgenomen clausuleringen hebben het overigens mogelijk gemaakt de vraag naar de geldigheid van de kandidatenlijsten en naar de verbinding van lijsten aan het onderzoek van de kamer zelf te onttrekken. De Kieswet bevat op dit punt een aantal nadere voorschriften.
In België stellen de Kamers zelf dat onderzoek in, en beslissen zij over de geschillen die hieromtrent rijzen (art. 34 GW).