(gehoorzaamde, heeft gehoorzaamd),
1. (eig.) (aan) iemand zijn bevel of last opvolgen; iemand in iets in dat opzicht zijn wil doen; zich doen —, zijn gezag handhaven; bereidwillig zijn in het opvolgen, nakomen, volbrengen van een bevel, last of gebod: (aan) iemands bevel, wil, gebod -; ook van dieren in betrekking tot hun meester: hij riep de hond terug, die onwillig gehoorzaamde; aan hartstochten, driften, boze lusten -, eraan gehoor geven of toegeven, zich erdoor laten meeslepen
2. (oneig. van zaken, m.n. door de mens bestuurde voeren vaartuigen) zich voegen naar juist reageren op de besturende werking: het schip gehoorzaamde niet meer aan het roer, luisterde er niet meer naar.