o., uitgestorven Ethiopische taal, die de kerktaal van de Ethiopische christenen is gebleven. (e) Het Ge’ez werd gesproken door de Semitische bevolking van Eritrea en Noord-Abessinië, die oorspronkelijk uit Arabië kwam. Er zijn uit de eerste eeuwen n.C. enige inscripties in het Ge’ez over, merendeels afkomstig van een koning, die in de 4e eeuw over Aksum regeerde.
Het voor deze taal gebruikte schrift is afgeleid van het Oudzuidarabisch en loopt van links naar rechts.De oudste litteraire voortbrengselen van de Ge’ezlitteratuur bestaan uit een bijbelvertaling en vertalingen van Griekse en Syrische geschriften. Zij worden in de 5e eeuw n.C. geplaatst. Van de 5e—13e eeuw is niets bekend van Oudethiopische litteratuur; in de 13e eeuw vond een opbloei plaats, die tot de 15e eeuw duurde. De tamelijk omvangrijke litteratuur uit deze periode omvat werken van christelijke godsdienstige inhoud, naast geschiedkundige en geleerde verhandelingen. De dichtkunst is van liturgische aard. In deze tijd moet het Ge’ez echter al een dode taal zijn geweest. LITT. R.Hetzron, Ethiopian-Semitic studies in classification (1972); M.L.Bender e.a., Language in Ethiopia (1976).