Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gastvrijheid

betekenis & definitie

v.,

1. gulheid in het onthalen of herbergen van gasten: de plicht, de deugd van de -;
2. het opnemen, resp. opgenomen worden als gast, herberging: aanbieden, bewijzen, genieten, verlenen (e).

(e) Gastvrijheid was vroeger een gewoonterecht, dat het in het eigen huis onderdak, verzorging en bescherming verlenen aan de vreemdeling omvatte. Aanvankelijk was een vreemdeling in beginsel rechteloos en zolang dit het geval was, kwam zijn gastheer zo nodig in rechte voor hem op en was deze tevens rechtens aansprakelijk voor onrechtmatige daden door zijn gasten begaan. De gastvrijheid strekte zich uit tot het gehele bezit van de gastheer, soms zelfs tot de beschikking over een vrouw uit diens gezin. Zij kwam voort uit de behoefte aan wederkerigheid: men stond garant voor de vreemdeling omdat men in zijn positie kon komen te verkeren. En dat was in tijden waarin de gepacificeerde gebieden zo klein waren en de onveiligheid groot, bovenal het reizen zwaar en langdurig, van enorme betekenis. Daarnaast speelde de behoefte aan handelscontact een belangrijke rol.

Alles te zamen vergde dit wel religieuze fundering van de gastvrijheid, ofschoon men zich over de reikwijdte ervan niet te overdreven voorstellingen moet maken. Veelal bleef zij beperkt tot leden van verwante stammen of volken. Dit gold in de praktijk zelfs van de beroemde oosterse gastvrijheid, al had die wellicht wijdere strekking. Bij de Grieken beschermde Zeus Xenios de vreemdeling, terwijl daar het gastgeschenk een belangrijke rol speelde. Toch hadden de ‘barbaroi’ geen overmaat aan bescherming in de Griekse steden. De gastvrijheid voerde in Griekenland later tot de proxenia, de instelling dat de stad iemand aanwijst die de gezanten en de belangen van een bevriende staat verzorgt (‘consul’).

Het NT acht de gastvrijheid een vorm van christelijke naastenliefde: de vreemdeling is afgezant van God, een broeder in Christus. Bisschoppen, later de kloosters, waren de hoeders van de gastvrijheid. Door de toenemende veiligheid op de wegen werd de gastvrijheid gaandeweg van minder belang.

< >