m. (-en), pompmethode waarbij door het inblazen van gas vloeistof opgevoerd wordt.
(e) Men gebruikt een gaslift of luchtlift (indien lucht gebruikt wordt) voor verontreinigende vloeistoffen die niet door een gewone vloeistofpomp kunnen worden verpompt. Oorspronkelijk werd de gaslift gebezigd voor het oppompen van vloeistof uit diepe bronnen, hetzij als proefinstallatie, hetzij permanent. Later is men de gaslift gaan gebruiken als slikpomp bij rioleringen voor kleine opvoerhoogten, doch met een rendement zelden groter dan 20 %. Door de eenvoud van de gaslift zijn de lage kosten van doorslaggevende betekenis ten aanzien van het lage rendement, terwijl ook de bedrijfszekerheid (de pomp werkt continu) een rol speelt. De opvoerhoogte komt meestal overeen met de afstand van het vloeistofniveau tot het punt waar het gas wordt toegelaten. Voor slikpompen variëren de opvoerhoogten van 1—1,5 m; bij dompelpompen 4,5—5 m, afhankelijk van de beschikbare lucht(gas)-druk.
In de aardolie-industrie wordt de gaslift gebruikt voor het opvoeren van olie die niet meer op eigen kracht het maaiveld bereikt. Het toegevoerde samengeperste gas (aardgas) mengt zich met de olie tot een schuim met een kleinere volumieke massa dan die van de olie. Men vergroot als het ware de gas-olieverhouding en verlaagt zodoende de druk die nodig is om de olie naar het maaiveld te brengen.