Oudindische naam voor de vlakte van Peshawar en de aangrenzende gebieden; tevens de naam voor de boeddhistische kunst die in de 2e—5e eeuw n.C. in dit gebied is ontstaan. Deze zgn. graeco-boeddhistische kunst onderscheidt zich van de overige Indische kunst door hellenistische motieven en stijlkenmerken, zoals guirlandes met eroten, kapitelen in Korinthische stijl, sculpturen met het uiterlijk van Herakles of Athena, en de vorm van de draperieën.
De verklaring van het voorkomen van deze hellenistische elementen vormt nog een probleem. De theorie, dat het bestaan van een Griekse cultuur in ➝Baktrië en Gandhara onder invloed van de tocht van Alexander de Grote en de Griekse heerschappij van zijn opvolgers vanaf het eind van de 4e eeuw v.C. in deze gebieden voor deze hellenistische stijl verantwoordelijk is, werd versterkt door recente opgravingen door D.Schlumberger in Surkh Kotal (Baktrië) en door Paul Bernard in Ai Khanum (een hellenistische stad in Baktrië). De kunst van Gandhara bevat echter ook Iraanse en Indische elementen en is een produkt van de zgn. Skythische periode, toen de Kushana’s (➝Kanishka) over dit gebied heersten en er een kunsttraditie ontstond die al deze elementen in zich verenigde. De rijke boeddhistische kunst die zich mede dank zij de sympathie van de Kushana-vorsten voor het boeddhisme kon ontplooien, is van grote invloed geweest niet alleen op de Indische kunst, maar ook in Centraal-Azië en China. In Gandhara werd voor het eerst een boeddhabeeld ontworpen met trekken van Apolloon.
Een groot aantal reliëfen sculptuurfragmenten, voor het merendeel van donkergrijze leisteen, later van stucco, bleef bewaard. De reliëfs vormden oorspronkelijk een onderdeel van de vele in Gandhara opgerichte ➝stoepa’s, en beeldden verhalen uit het leven van Boeddha uit. De architectuur omvatte verder vooral kloosters. Van een schilderkunst in Gandhara is alleen het bestaan bekend. De vroege Centraalaziatische muurschilderingen van ➝Miran kunnen als een pendant van de Gandharaschilderkunst worden beschouwd. litt. A.Foucher, L’art gréco-bouddhique du Gandhara (1905—22); J.E.van Lohuizen-de Leeuw, The Scythian period (1949); D.Seckel, The art of buddhism (1964); D.Schlumberger, Derhellenisierte Oriënt (1969).