(ook: Gallia Ulterior of Gallia Comata), in het Romeinse Rijk het land tussen Rijn, Alpen, Pyreneeën en Atlantische Oceaan. De oudst bekende bevolking werd gevormd door de Liguriërs, die geleidelijk door Iberiërs en Kelten werden verdrongen. Ca. 600 v.C. stichtten Grieken uit Klein-Azië aan de zuidkust de stad Massilia (Marseille) en andere kolonies, terwijl sedert 125 v.C. de Romeinen veroveringen maakten in het zuidoostelijke deel, dat zij tot een wingewest maakten onder de naam Provincia (Provence). In het bijna geheel door Kelten bewoonde gebied vestigden zich ca. 75—50 v.C. Germanen, vooral in het noordoosten. Gaius Julius →Caesar onderwierp geheel Gallia Transalpina in 58—50 v.C. en in 27 v.C. werden in het gebied drie provincies gevormd: Aquitania, Lugdunensis en Belgica, met Lugdunum (Lyon) als voornaamste stad. Zijn grootste bloei beleefde Gallia Transalpina in de 2e en 3e eeuw n.C.; het had veel handel langs de rivieren, leverde koren, wijn en industrieprodukten (→terra sigillata), metaal, textiel en glas. In de 2e eeuw vond het christendom er ingang.
Het Latijn werd meer en meer landstaal. In de 4e eeuw had het gebied veel te lijden van Germaanse invallen, o.a. van Alamannen en Franken, die door keizer Iulianus slechts tijdelijk teruggedreven werden. In de 5e eeuw werden in Gallia Transalpina de staten der Franken, Bourgondiërs en Wisigoten gesticht. In 486 werden de laatste Romeinse machthebbers verdreven. . LITT. C.Jullian, Hist. de la Gaule (8dln. 1907—29); J.J.Hatt, Hist. de la Gaule romaine (1959); H.P. Eydoux, La France antique (1962).