Hans Georg, Duits filosoof, *11.2.1900 Marburg. Gadamer was leerling van P.➝Natorp en
M.➝Heidegger. In 1939 werd hij hoogleraar te Leipzig, in 1947 te Frankfort en in 1949 als opvolger van K.Jaspers te Heidelberg. Door zijn studie Wahrheit und Methode heeft Gadamer een grote reputatie gekregen als filosoof van de interpretatie. Deze studie leidde tot een hernieuwde discussie rond de filosofische ➝hermeneutiek, zowel in de ➝fenomenologie en het ➝structuralisme als in de sociale wetenschappen (J.➝Habermas). In Wahrheit und Methode gaat hij uit van de oorspronkelijke eenheid van de hermeneutische ervaring. In het begrijpend analyseren en interpreteren van de teksten uit de traditie gaat het volgens Gadamer om het verwerven van inzicht en het kennen van waarheid, die beide in en met de tekst gegeven zijn. De vraag is evenwel hoe welke waarheid en welk inzicht aan de orde zijn. In ieder geval gaat het om de ervaring van de geesteswetenschappen zelf (filosofie, kunst, geschiedenis). De waarheid die zich hier manifesteert, onttrekt zich echter aan wetenschappelijke verificatie. Op die basis verrichtte Gadamer een aantal filosofische interpretaties van teksten van Platoon, Hölderlin, Goethe, Rilke, Celan, de schilder Scholz e.a. Op die zelfde basis stelde hij de problematiek van de taal aan de orde. Zonder taal immers geen tekst, geen ervaring, geen manifestatie van waarheid, geen menselijk kennen. Voor Gadamer echter is taal geen instrument ter beschrijving van de wereld, maar een manifestatie van subjectiviteit (persoonlijk vooroordeel) en geschiedenis. In dit opzicht is de hermeneutiek steeds subjectiviteit, taal en geschiedenis inéén, die zodoende geen op zichzelf staande en apart analyseerbare gegevens zijn.
Vanuit dit inzicht moet volgens Gadamer de hermeneutische methode verstaan worden, waarvoor hij het begrip Wirkungsgeschichte introduceerde: elk verstaan is een gebeuren, dat ‘wirkungsgeschichtlich’ is, d.w.z.: historisch feit én historisch gebeuren tegelijk. In het verstaan voltrekt zich dus als interpretatie: geschiedenis. Zo bezien bestaat idealiter de mogelijkheid de in de rechtswetenschap, filologie en theologie uiteengegroeide hermeneutische tradities te herenigen. Gadamer geeft aan de juridische hermeneutiek een exemplarische betekenis: hier is een specifieke systematiek aan de orde, hier wordt over methodische problemen gesproken (wetstoepassing, tekstinterpretatie), hier wordt op exemplarische wijze duidelijk gemaakt hoe de interpretator in zijn relatie tot de tekst moet staan (de rechter tegenover de rechtsregel). Essentieel daarbij is, of die relatie een machtsvorm of een vorm van dienstbetoon is. Daar sluit de discussie met Habermas op aan, inzoverre het ideologisch karakter van de hermeneutiek in het geding is, alsmede het debat met de structuralistische teksthermeneutiek, aangezien het de vraag blijft of de subjectiviteit wel de centrale rol speelt die Gadamer haar in het hermeneutisch gebeuren toedenkt. Werken: Platons dialektische Ethik (1931), Platon und die Dichter (1934), Goethe und die Philosophie (1949), Grundriss der allgemeinen Philosophie (1949), Wahrheit und Methode (1960; 3e verm. dr. 1972), Kleine Schriften (3 dln. 1967–72), Werner Scholz (1968), Wer bin ich und wer bist du? (1973).
LITT. J.Vandenbulcke, H.Gadamer. Een filosofie van het interpreteren (1973).