bn. en bw. (-der, -st),
1. (van spijzen) genoeg gekookt,, gestoofd, gebakken of gebraden om naar behoren gegeten te kunnen worden: — vlees; gare soep; gare aardappels; — koken, braden, stoven; (zegsw.) iemand in zijn eigen vet (sop) laten — koken, hem geheel aan zichzelf overlaten, zich niet verder met hem bemoeien;
2. (van andere zaken dan spijzen) voldoende toebereid: koper dat nog niet genoegzaam — is; (suikerbereiding) de ketel is —, de suikeroplossing is op de vereiste temperatuur; het porselein is — gebakken, heeft een voldoende graad van hardheid; leer — maken, op de juiste manier looien; (van vlas en hennep) in voldoende staat van rotting verkerende, zodat het lint los is van de stoppel: het vlas wordt —;
3. (gemeenz.) gevat, bij de pinken; meest zelfst.: dat is een gare, laat hem maar schuiven; een halve gare, iemand die niet goed wijs is, idioot;
4. overdr.: door langdurige inspanning vermoeid zijn: van vermoeidheid — zijn.