(ook: Fellata, Fula, Fulbe (enk. Pullo), Peul), Afrikaans volk dat verspreid woont over geheel West-Afrika: Nigeria, Mali, Guinee, Kameroen, Niger, Gambia, Dahomey, Ivoorkust, OpperVolta, Guinee-Bissau, Mauretanië, Ghana en Centraal-Afrikaanse Republiek.
Hun aantal bedraagt ca. 6 mln. waarvan de helft in Noord-Nigeria woont. Tussen de 5e—11e eeuw leefden zij als nomadische veetelers aan de Senegal Rivier, vandaar hebben zij zich naar het oosten verspreid. Dit ging gepaard met het stichten van steeds nieuwe rijken (Futa Djallon in 1725 in Guinee, Futa Torro in 1776 in Senegal), het laatste bij de verovering van Haussaland (Sokotorijk 1804—1904). De opmars werd gestuit door de komst van de Engelsen en de Fransen (Sokoto werd in 1904 door de Engelsen veroverd). Toen de Fulani moslim waren geworden, was verspreiding van de islam een van de belangrijkste oorzaken van de veroveringen. Zij vormden de elite in de onderworpen gebieden.
Daar waar zij zich blijvend vestigden en landbouw gingen bedrijven hebben zij veel van de eigen taal (Fulfulde), cultuur en lichamelijke kenmerken door vermenging verloren. De Fulani onderscheiden zich nl. door hun niet-negroïde kenmerken. Zij die het meest hebben vastgehouden aan de nomadische leefwijze (in sommige gebieden Bororo genoemd) spreken de taal het zuiverst, hebben het minst negroïde kenmerken en zijn het minst geïslamiseerd. Zij trekken rond met hun vee en ruilen melk voor andere goederen. De Fulani hebben hun positie als elite grotendeels verloren omdat zij, vasthoudend aan de nomadische leefwijze ofwel aan de islam, minder open stonden voor het westers onderwijs dan de hun omringende volken.LITT. D.J.Stenning, Savannah nomads (1959); M. Dupire, Peuls nomades (1962); M.Dupire, Org. soc. des Peul (1970).
TAAL. Het Fulani hoort bij de Westatlantische talen (zie Afrika, TALEN, kaart). De meer dan vier mln. sprekers van het Fulani wonen verspreid van Kaap Verde aan de Atlantische Oceaan in het westen tot ver voorbij het Tsjaad Meer in het oosten. De belangrijkste concentraties van Fulanisprekers zijn te vinden in Senegal/Gambia, Guinee en Guinee-Bissau, langs de rivier de Niger in Mali en Niger, in Noord-Nigeria en in Kameroen. In Noord-Kameroen is het Fulani de belangrijkste voertaal. In tegenstelling tot de meeste andere Afrikaanse talen is het Fulani geen toontaal.
LITT. F.W.Taylor, Fulani-English dictionary (1932); A.Klingenheben, Die Sprache der Ful (1963); D.W.Arnott, The nominal and verbal Systems of Fula (1970).
LITTERATUUR. In de 18e eeuw ontwikkelde het Fulfulde zich tot een geschreven litteraire taal onder de invloed van de islam. De religieuze elite van de Fulani, die zich aanvankelijk alleen van het Arabisch bediende, vormde in die tijd de gesproken volkstaal om tot een schrijftaal ter propagering van de islam. Belangrijke litteraire centra werden Fouta Djalon in Guinee en Adamawa in het noorden van Nigeria en Kameroen. Tot de grondleggers van de litteraire traditie in Fouta Djalon behoort Tierno Muhammadu Samba Mombeya (1755-1852), die de auteur is van Oogirde Malal (de mijnen der gelukzaligheid), een gedicht van 572 verzen, waarin de gehele islamitische leer behandeld wordt. In Nigeria maakte de religieuze hervormer en stichter van een Fulani-rijk, Usman dan Fodyo (1754— 1817), vele gedichten in het Fulfulde over godsdienstige onderwerpen.
De Fulfulde-dichtkunst kent drie genres: religieuze poëzie, lofliederen op vorsten en notabelen en gedichten die alleen dienen om te vermaken en meestal over vrouwen en runderen gaan; de geliefde onderwerpen van dit oorspronkelijke herdersvolk. Naast de dichtkunst bestaat er ook ritmisch proza, in de vorm van verhalen, kronieken, allegorieën en fabels.
Van de Fulfulde-litteratuur is nog weinig gepubliceerd; veel werken bestaan uitsluitend in manuscriptvorm, sommige in bibliotheken, de meeste bewaard in de particuliere verzamelingen van aristocratische Fulani-families.
LITT. A.I.Sow, Chronique et récits du Fouta Djalon (1968).