Zwabisch koopmansgeslacht uit Augsburg. De oudste Fuggers waren wevers te Augsburg.
De stichter van het beroemde handelshuis-Fugger, Jakob (I) Fugger (†1469) had drie zonen: Ulrich (†1510), Georg (†1506) en Jakob (ll) der Reiche, *1459, †30.12.1525. De laatste controleerde voor een groot deel de koperen zilverproduktie van Hongarije en Tirol, was zaakwaarnemer voor de paus in Middenen Noord-Europa (inning der kerkelijke belastingen en aflaathandel), maar kreeg vooral betekenis als geldschieter van Karel V. Hij financierde diens verkiezing tot keizer en wist als pand o.a. de produktie van de kwikzilvermijnen van Almadén te verwerven. Fugger investeerde een groot deel van zijn winsten in onroerend goed. Bekend is het woningcomplex (Fuggerei) dat hij te Augsburg liet neerzetten. Jakob werd in 1511 geadeld en in 1514 tot graaf verheven.
Zijn neven en erfnemers Georg Raymund (†1535) en Anton (†1560) werden eveneens door Karel V graaf gemaakt. Zij hebben ook grote leningen gedaan aan de Habsburgers. Deze eenzijdige investering had door herhaald Habsburgs staatsbankroet ruïneuze gevolgen voor het geslacht, dat in de 17e eeuw niet veel meer over wist te houden van zijn financiële macht. Wel hield de familie, die opging in de Zuidduitse adel, nog een flink landbezit over. Van de latere Fuggers hebben zich verscheidenen verdienstelijk gemaakt als bevorderaars van de kunst. LITT. R.Ehrenberg, Das Zeitalter der Fuggers (2 dln. 1896; 3e dr. 1922); J.Strieder c.s., Studien zur Fugger-Geschichte (8 dln. 1907-28); G.von Pölnitz, J.Fugger (3 dln. 1949-71); R.H.Hildebrandt, Die ‘Georg Fuggerischen Erben’ (1966).