Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

Frygië

betekenis & definitie

in de oudheid een landstreek in het westelijk deel van Klein-Azië, tussen Lydië en Kappadocië, bewoond door de Indo-europese Frygiërs, die in de volksverhuizing van de 12e eeuw v.C. vanuit het westen naar Klein-Azië waren gekomen. Na diverse omzwervingen (in Assyrische bronnen worden zij als Moesjki vermeld) en een periode waarin diverse autonome staatjes naast elkaar bestonden, kwamen zij in de loop van de 8e eeuw v.C. tot een sterke eenheidsstaat met als hoofdstad Gordion.

De Assyrische koning -»-Sargon n (ca.722—705 v.C) vermeldt een oorlog met Mitas, koning der Moesjki; dit is de uit Griekse bronnen bekende Frygische koning Midas (ca.746—695 v.C.). Na Midas viel het rijk weer uiteen en na een heerschappij van de Lydiërs (zie Lydië) werd Frygië in 546 v. C. door de Perzen onderworpen.

De Frygische cultuur kent men vooral door het archeologisch onderzoek van de grafheuvels (tumuli) en de rotsgraven. Het is nog raadselachtig in hoeverre de godsdienst rond de moedergodin Kybele teruggaat op Kleinaziatische voorlopers; naar voorbeeld van de god Attis plachten Frygische priesters zich te ontmannen.

Het Frygisch, bekend uit inscripties in een aan het Griekse verwant alfabet, is een Indo-europese taal, misschien verwant met het Thracisch en Illyrisch. Het Frygisch behoort niet tot de Anatolische talen in engere zin.

LITT. A.Goetze, Kleinasien (2e dr. 1957); R.D. Barnett, Phrygia and the peoples of Anatolia in the iron age (1967).

< >