Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

Freud (Sigmund)

betekenis & definitie

Oostenrijks neuroloog en psychiater, *6.5.1856 Freiberg (Moravië), ♱23.9.1939 Londen; vader van Anna Freud. Freud was de belangrijkste pionier van de dieptepsychologie, waaruit hij de voor het begrip en de behandeling van neuroses belangrijke methode, de psychoanalyse, afleidde.

Op studiereis in Nancy maakte Freud bij Bernheim kennis met de suggestieve behandeling van psychische afwijkingen. In Parijs (1885) studeerde hij bij de neuroloog J. Charcot, die hem steunde in zijn plannen om de hysterie vanuit een psychologisch standpunt te benaderen. Freud en de Weense medicus Josef Breuer beschreven hun ervaringen met de hypnotische behandeling van hysteriepatiënten in Studiën über Hysterie (1895). De door hen beschreven katharsische methode vormde in wezen de kiem van de latere psychoanalyse. In dit zelfde jaar beschreef Freud het ziektebeeld van de angstneurose. Hij nam aan dat de nerveuze ziekteverschijnselen veelal een symbolische betekenis hadden, samenhangend met een pijnlijke herinnering, die mede een rol speelde bij het uitbreken van de ziekte.

Nadat gebleken was dat de resultaten van de hypnotische behandeling niet van blijvende aard waren en er ook complicaties optraden, werkte Freud de methode van het vrij associëren uit, waardoor hij de hypnose verving. Bij deze methode vertelt de patiënt zo volledig mogelijk en zonder enige selectie hetgeen hem invalt, waardoor gedachtenketens ontstaan, die uiteindelijk de onbewuste en de ziekte veroorzakende invloeden verraden. De nieuwe werkwijze stelde Freud in staat verschijnselen als weerstand en overdracht op het spoor te komen.Van groot belang voor de verdere ontwikkeling van Freuds inzichten waren de resultaten van zijn zelfanalyse, waarmee hij in 1896 begon. Hij paste zijn nieuwe theorie toe op zijn eigen denken en voelen, waardoor hij een beeld kreeg van zijn eigen onbewuste psychische processen. In zijn behandelingsmethode ging Freud geleidelijk verder. Aanvankelijk spoorde hij de oorzaken op waardoor de ziekte manifest was geworden, later trachtte hij van de oppervlakkige, bewuste laag van herinneringen door te dringen in diepere, onbewuste lagen, om de verdrongen emoties op te sporen die de oorzaak waren geweest dat de neurose kon optreden. Hij bemerkte hierbij dat het verschijnsel verdringing een normaal gebeuren bij elke mens is.

Bij de behandeling volgens zijn psychoanalytische methode gebruikte Freud de dromen die zijn patiënten hem regelmatig vertelden, omdat juist deze een inzicht konden geven in onbewust geworden strevingen en verlangens, die meestal afkomstig waren uit de vroege jeugd, en nog steeds het actuele denken en doen (droom) bepaalden. Freud vond zijn boek Die Traurndeutung zijn belangrijkste bijdrage aan de psychologie. Voorts ‘ontdekte’ Freud dat aan de neurose steeds een conflict in het erotische vlak ten grondslag lag (ook door hemzelf later gerelativeerd). Deze conflicten vond hij terug in de ontwikkelingsperioden van de kinderlijke seksualiteit, d.w.z. samenhangend met de beleving van liefdeen lustgevoelens in de eerste vijf of zes levensjaren (orale fase, anale fase, genitale fase). Neurotici bleken bovendien de neiging te hebben die onopgeloste conflicten uit de vroege jeugd in hun verdere leven steeds weer in allerlei situaties opnieuw te beleven. Belangrijk was de ontdekking van Freud, dat zij dit ook deden tijdens hun behandeling in de relatie tot hun analyticus (overdracht). Het afwikkelen van de daardoor ontstane actuele spanningen kon dan tevens het oude conflict tot een oplossing brengen.

Freuds onderzoekingen leidden tot een totaal nieuw inzicht in de neuroses en in andere vormen van psychopathologie en tevens in de mechanismen van de gezonde geest. De erkenning van de waarde van de psychoanalytische denkvorm ontstond echter slechts zeer geleidelijk. Freud ontdekte de kinderlijke seksualiteit, wat een enorme weerstand opriep. De ommekeer in de reacties begon in de VS. Nadat Freud eerst jarenlang alleen aan de ontwikkeling van de psychoanalytische theorie en praktijk had gewerkt, kreeg hij in het begin van de 20e eeuw volgelingen, die op hun beurt ook weer belangrijke bijdragen leverden (A. Adler, C.G.

Jung e.a.). Naast het ontwikkelen en steeds weer herzien van zijn psychoanalytische theorieën, paste Freud zijn verworven kennis toe op allerlei gebieden, zoals litteratuur, beeldende kunst, religie. Zijn werken staan litterair op hoog peil. Werken: Die Traumdeutung (1900), Vorlesungen zur Einführung in die Psychoanalyse (1917), Jenseits des Lustprinzips (1920), Das Ich und das Es (1923), Hemmung, Symptom und Angst (1926), Die Zukunft einer Illusion, Selbstdarstellung (2e dr. 1936), Der Mann Moses (1939). Uitgaven: Briefe, door E. Freud (1960); Ges.

Werke, door A. Freud (18 dln. 196673).

LITT. H. Sachs, Freud (1944); E. Ludwig, Der entzauberte Freud (1946); E. Jones, The life and work of S. Freud (3 dln. 1953-55); H.

Binswanger, Erinnerungen an S. Freud (1956); L. Marcuse, S. Freud (8e dr. 1962); K. Eissler, S. Freud und die Wiener Universität (1966); D.

Wyss, Marx und Freud (1969); J. Buelens, S. Freud, kind van zijn tijd (1971); L. Knoll, De kwestie Freud (Ned. vert. 1977).

< >