[Lat.], o., pendel, het regelmatig (meestal dagelijks) heen en weer reizen tussen woonplaats en werkgemeente.
Men maakt onderscheid tussen autochtone forensen, die steeds in hun woongemeente gewoond hebben, en allochtone forensen, die er zich hebben gevestigd. Het forensisme ontwikkelde zich sinds het einde van de 19e eeuw overal waar grote steden opkwamen. Het kreeg massale omvang door de ontwikkeling van het verkeerswezen. Forensisme wordt veelal gestimuleerd door het woonklimaat in de grote stad, die het wonen binnen de stadskern onaantrekkelijk maakt; anderzijds ook doordat een gezondere omgeving, natuur, rust, vaak in de onmiddellijke omgeving ontbreken. Forensisme gaf overal aanleiding tot de stichting van typische forensengemeenten in streken met veel natuurschoon. In Nederland zijn bekende voorbeelden: de Utrechtse Heuvelrug, het Gooi, Kennemerland, de Zuidhollandse duinstrook.
Na de Tweede Wereldoorlog heeft de gigantische ontwikkeling van het verkeer het forensisme sterk doen toenemen. In Nederland was in 1960 27% van de beroepsbevolking forens, waarvan 18% tot de dagelijkse pendel behoorde, in 1971 34,6%.
In België is het forensisme het sterkst ontwikkeld (1960: 48% van de beroepsbevolking, waarvan 43% tot de dagelijkse pendel behoort). Het betreft hier voornamelijk autochtoon forensisme, reeds sinds 1870 sterk gestimuleerd door de goedkope spoorwegtarieven die men toen voor dat vervoer instelde. Dit heeft de vestiging in de grote steden en industriezones, die door de industrialisatie sterk groeiden, in belangrijke mate afgeremd. Vóór de Tweede Wereldoorlog was de wekelijkse pendel van Vlaanderen naar de Waalse industriegebieden het belangrijkst. Daarna ontwikkelde zich voornamelijk het allochtone forensisme, te weten ten noorden van Antwerpen, ten zuidwesten van Gent en aan de zuidoostrand van Brussel. Verreweg het belangrijkst is het forensisme in Centraal-België (Zuiderkempen, het zuiden van Oost-Vlaanderen, de Westhoek en het Hageland). In het zuiden is het forensisme op Frankrijk omvangrijk (grensarbeiders).
LITT. K. Stiglbauer, On volume and effects of commuting in European countries (1959; met litt.); C. de Bruyker, Werkforensen (1952); NIS, Volkstelling 1961, IX; Geogr. mobiliteit van de arbeidskrachten (België); CBS Volkstelling 1960, XI Buiten de woongem. werkende (1965); H. ter Heide, Binnenl. migratie in Ned. (diss. 1965).