[Lat. fundus, bodem], o. (-en),
1. kapitaal dat voor een bepaald doel bijeengebracht en vastgelegd is: in Franse vorm: à — perdu, gestort zonder uitzicht op vergoeding of terugbetaling;
2. stichting die van het ingebrachte kapitaal aan de deelnemers uitkeringen doet in bepaalde, voorziene gevallen, meestal in samenstellingen: pensioen-;
3. het opeisbare tegoed dat de trekker of hij voor wiens rekening de wissel is getrokken, op de vervaldag bij de betrokkene behoort te hebben: — bezorgen;
4. het geheel van boeken en tijdschriften, waarvan een uitgever het recht van uitgave bezit: zijn — uitbreiden, verkopen;
5. effect, schuldbrief: in fondsen handelen; de fondsen rijzen, dalen; incourante fondsen, moeilijk verhandelbare effecten; (fig.) zijn fondsen beginnen te rijzen: hij komt meer en meer in tel, hij heeft meer kans van slagen;
6. (culinair) ingedampt kooknat.
EFFECTENHANDEL. Onder publieke fondsen worden veelal verstaan de schuldbrieven die uitgegeven worden door publiekrechtelijke lichamen zoals staten, provincies, gemeenten en waterschappen.
OVERHEIDSZORG. De overheid vormt met eigen middelen een zelfstandig vermogen voor sociale doeleinden. In Nederland zijn dat de zgn. rijksbegrotingsfondsen (Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, Gemeentefonds, Provinciefonds, Landbouw Egalisatiefonds, Rijkswegenfonds) en de fondsen van sociale verzekering (werknemersen volksverzekeringen).
In België kent men ook een Gemeentefonds (1964) en een Provinciënfonds (1965); verder is er een Landbouwinvesteringsfonds en een Wegenfonds. Daarnaast, evenals in Nederland, sociale-verzekeringsfondsen.
WISSELRECHT. Als het nodige fonds aanwezig is, dan is de betrokkene desgevraagd tot acceptatie verplicht op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen jegens de trekker. De houder heeft in geen geval enig recht op het fonds; bij faillissement van de trekker behoort het dus tot diens boedel; heeft echter de betrokkene de wissel geaccepteerd, dan blijft het fonds ten belope daarvan aan deze, behoudens zijn verplichting om jegens de houder aan zijn acceptatie te voldoen (Ned. WvK artt. 109, 127a, 146a, 180, Belg. WvK artt. 79, 80, 83, 85 Wisselwet, T. VIII Boek l).