m. (-s), een schakeling die twee stabiele toestanden heeft en dus een bit informatie kan bewaren.
ⓔ De flip-flop is meestal elektronisch, maar in de werktuigbouwkunde komt een soortgelijke schakeling echter ook veelvuldig voor, b.v. een tuimelschakelaar of een slot: de stabiele toestanden zijn daarbij aan-uit of open-dicht. Men onderscheidt: RS (reset-set) flip-flop, waarbij een signaal S de flip-flop in de I toestand zet en een signaal R de flip-flop in de 0 toestand terugzet; T (trigger) flip-flop, waarbij een enkel signaal T de flip-flop van toestand doet veranderen, dus van 0 naar I of van I naar 0: de JK flip-flop waarbij het signaal K de flip-flop tot 0 zet, J het tot I zet, en de gelijktijdige aanwezigheid van J en K de flip-flop van toestand doet veranderen. In de JK flip-flop zijn dus de functies van de RS en de T flip-flop met behulp van twee signalen verenigd. Gebruikt men hiervoor drie afzonderlijke signalen, dan krijgt men de RST flip-flop. ➝schakelalgebra.