Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

flegma

betekenis & definitie

[Gr., slijm], o. (g. mv.),

1. aangeboren kalmte van het gemoed, onverstoorbaarheid: in het grootste gevaar verliet zijn — hem niet; 2. alchemistische ben. voor het deel dat bij een destillatie overblijft.

Het flegma was volgens Hippokrates een van de vier lichaamsvochten, waarvan een juiste menging noodzakelijk zou zijn voor het harmonisch functioneren van het lichaam. De met het slijm geassocieerde elementaire eigenschap was de koude. (zie cholerisch, flegmatisch, melancholisch, sanguinisch, temperament).

< >