Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

fijn (bn. en bw.)

betekenis & definitie

(-er, -st),

1. niet grof, uit kleine deeltjes of onderdelen bestaand of samengesteld: — zand; gebuild meel; een rad met fijne tandjes; een fijne kam, waarvan de tanden dicht bijeen staan; een fijne schroef, met smalle windingen; op de fijne puntjes letten, nauwlettend toezien;
2. spits of dun: een fijne punt; dun, uit dunne draden bestaand: fijne wol; met dunne lijnen: schrift; (fig.) dit is met een fijne pen beschreven, met smaak en onderscheiding; (van lichaamsdelen) slank, smal en sierlijk: een — figuur; (van lucht en gassen) ijl: een fijne nevel;
3. van uitgezochte hoedanigheid, zowel met het oog op de samenstelling als op de bewerking en de innerlijke eigenschappen: — hout; fijne zeep; (van weefsels) kostbaar en zeer gelijkmatig bewerkt: een — overhemd; vandaar de fijne was, waarin fijngoed gewassen wordt;
4. (m.n. van spijzen en dranken) kostelijk, lekker van smaak: fijne wijn; fijne jonge groente; fijne vleeswaren, die toebereid of geconserveerd in de handel komen; een fijne sigaar; (metonymisch) de fijne keuken, de bereiding van fijne spijzen;
5. zuiver, onvermengd: — goud; zoveel delen (in een alliage), van het zuivere metaal; gewicht, gewicht aan zuiver goud of zilver;
6. (van personen) voornaam en elegant; een fijne meneer; ook iron.: een lid, iemand op wiens gedrag heel wat aan te merken is;
7. bijzondere onderscheidingen op het gebied van gevoelsof geestesleven of van waarneming opleverend, daarop berustend of daarmee werkend: fijne scherts, spot; (metonymisch) een fijne geest; in staat bijzondere onderscheidingen te maken: een — gehoor; een fijne neus, ook oneig., m.n. met betrekking tot het voorvoelen van een toekomstig verloop; fijne smaak, fijne beschaving;
8. (zelfst.) het fijne van de zaak, de bijzonderheden waarop het eigenlijk aankomt;
9. een fijne lach, waaruit ingehouden spot of slimheid spreekt;
10. zeer godsdienstig, orthodox: zij zijn erg -; (bw.) rooms; een fijne dominee; vooral in de zin van uiterlijk godsdienstige of kwezelachtig: een fijne zus; zelfst. de fijnen;
11. scherp, nijpend: fijne koude;
12. om ingenomenheid uit te drukken; heerlijk, prettig: het gaat —; wij gaan samen uit; ook om uit te drukken dat men zich in stilte in iets verkneukelt: ik het hem laten zitten; laat-ie zijn, dat gaat (is) prachtig; goed zo.

< >