[Gr. foinix, de Fenicische vogel], m. (-en),
1. mythische vogel: als een — uitzijn as herrijzen;
2. (fig.) iemand die enig is in zijn vak, wiens gaven zeldzaam zijn: een — in de kunst.
De feniks is bekend uit Egyptische teksten en bij Griekse en Latijnse schrijvers (vooral uit de hellenistische periode). De vogel heeft vermoedelijk in het oude Egypte zijn oorsprong. Daar was hij de zonnevogel met de naam benoe of boine, in de vorm van een reiger; in de klassieke litteratuur wordt hij als adelaar of pauw voorgesteld. In Egypte was hij het symbool van het zich door de dood vernieuwende leven en werd er met de zonnegod van Heliopolis (Chepri, Re of Atoem genoemd) in verband gebracht. In de Osiriscultus werd de feniks als de ziel van Osiris beschouwd. Ook de oude Semitische wereld kende een zonnevogel; via de Feniciërs drongen verhalen over deze vogel in de Mykeense beschaving van het oude Griekenland door.
Er zijn drie verschillende feniksmythen. In de bekendste komt de feniks na een bepaalde periode (500 of 1461 jaar) naar Egypte, bouwt er een nest uit kruiden en sterft (of verbrandt) daarin; uit het verterende lijk (of uit de as) ontstaat een nieuwe feniks. Een andere mythe vertelt dat de feniks zich een wond in de borst maakt, terwijl uit het bloed een jonge feniks ontstaat. De perioden van 500 of 1461 jaar zijn astrologische getallen, verband houdend met de zonneloop en de Siriusster. In de Romeinse geschriften duidde de komst van de feniks op een keerpunt der tijden. Daarnaast bleef de feniks het zinnebeeld van het zich steeds vernieuwende leven. In de vroegchristelijke symboliek was de feniks het symbool van de ziel en van het leven na de dood; ook werd hij in verband gebracht met de opstanding, vandaar symbool van Christus.
In de heraldiek wordt op wapens de feniks vrijwel altijd frontaal afgebeeld als een adelaar met forse kam en wijd uitgespreide vleugels, oprijzend uit of vliegend boven een vuur.
LITT. R. van den Broek, The myth of the phoenix, according to classical and early christian traditions (1971); J.J.M. Timmer, Christ. symboliek en iconografie (2e dr. 1974).