o., de leer die door Febronius (pseud. van J.N. von Hontheim) werd uiteengezet in De statu ecclesiae deque legitima potestate romani pontificis (1763).
Febronius verwerkte allerlei opvattingen van jansenistische, gallicaanse en protestantse origine. Hij betoogt o.a. dat de pausen in de loop der tijd allerlei macht hebben geüsurpeerd. Hij stelt dat het gezag in de kerk berust bij het gelovige volk en dat de uitoefening van dit gezag toekomt aan de bisschoppen. Hij erkent dat het primaatschap voor de kerkelijke eenheid onontbeerlijk is en dat het door Christus werd ingesteld. Maar de paus is slechts primus inter pares (de eerste onder gelijken). Uit deze episcopaalse visie vloeit de conciliaire theorie (zie conciliarisme) voort, volgens welke de paus ondergeschikt is aan het algemeen concilie, waarvan de definities slechts algemeen geldend zijn, wanneer zij de opvattingen van het universele gelovige volk uitdrukken.
Het febronianisme, dat beantwoordde aan de toenmalige anti-pauselijke stromingen, werd in 1764 door paus Clemens XIII veroordeeld en in 1789 nogmaals door Pius VI. Het oefende grote invloed uit, m.n. in Duitsland en Oostenrijk (zie jozefinisme).
LITT. J. Kuentziger, Fébrone et Ie fébronianisme (1889); H. Becher, Der deutsche Primas (1943).