Frans componist, *12.5.1845 Pamiers (Ariège), †4.11.1924 Parijs. Fauré was leerling van o.a.
Camille Saint-Saëns. Hij was organist te Parijs aan resp. de Saint-Sulpice en de Madeleine. In 1892 werd Fauré Inspecteur de l’Enseignement musical, in 1905 directeur van het conservatorium te Parijs, waar hij sinds 1896 compositielessen gaf. Zijn belangrijkste leerlingen waren Ch. Koechlin, Fl. Schmitt, Maurice Ravel en N. Boulanger.Fauré’s composities zijn ontstaan uit een synthese van de Franse lyriek (o.a. Gounod, Massenet en Saint-Saëns) en de Duitse degelijke vormgeving (o.a. Schumann en Beethoven). Hij was de meest Franse componist in Frankrijk, temeer daar hij zich weinig aantrok van de alom woekerende invloed van R. Wagner, en harmonisch een geheel eigen idioom hanteerde gebaseerd op een samengaan van modaliteit en tonaliteit. Zijn oeuvre wordt gekenmerkt door een verzorgde elegantie.
Zijn vele liederen betekenen een hoogtepunt in de Franse liedkunst. Composities: opera’s: Prométhée (1900), Pénélope (1913); toneelmuziek: Caligula (1888), Shylock (1889), Pelléas et Mélisande (1898); religieuze muziek: Requiem (1888); orkest: Ballade voor piano en orkest (1881), Romance voor viool en orkest (1882), Fantaisie voor piano en orkest (1919), Masques et bergamasques (1920); kamermuziek: 2 pianokwartetten, 2 pianokwintetten, pianotrio, strijkkwartet, 2 vioolsonates, 2 cellosonates, Élégie voor cello en piano, Fantaisie voor fluit en piano; pianowerken: barcarolles, impromptus, nocturnes, Dolly-suite (vierhandig); liederen: 6 cycli: Cinq mélodies (Verlaine; 1890), La bonne chanson (Verlaine; 1892), La chanson d’Ève (van Lerberghe; 1907-10), Le jardin clos (van Lerberghe; 1915-18), Mirages (de Brimont; 1919), L’horizon chimérique (de Ia Ville de Mirmont; 1922); harpwerken, wereldlijke koormuziek.
LITT. Ch. Koechlin, G. Fauré (1927; Eng. 1964); E. Vuillermoz, G. Fauré (1960).