Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

faëton

betekenis & definitie

[Faëthoon], m. (-s), licht open rijtuig op vier wielen. Faëtons waren er in grote verscheidenheid.

De oudste (1788) bezat een hoog en wiebelig geplaatst tweepersoons bakje met vouwkap; op de achteras een bagageplatform. De mailfaëton (met een onderstel als de mailcoach) ontstond ca.1830. Dit was een groot sportief rijtuig met in de achterbak plaats voor bagage en twee bedienden. Damesfaëtons, gelijkend op een Victoria zonder koetsiersbank, waren van kleinere constructie en bezaten een lagere opstap. Deze veelal zeer luxueus uitgevoerde rijtuigen waren aan de achterzijde voorzien van een bediende-zitplaats.

< >