[Lat. expressus, duidelijk uitgedrukt],
I. bw.,
1. met opzet: hij deed dat -;
2. met de bepaalde bedoeling: ik kom — om hem te spreken;
II. bn., voor een bepaalde gelegenheid gegeven; III. zn. m. (-sen),
1. exprestrein;
2. (cricket) zeer snel gebowlde bal.