Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

evangelist

betekenis & definitie

[Gr., brenger van het evangelie], m. (-en),

1. in het NT iemand, die naast en onder de twaalf apostelen rondtrok om het evangelie te prediken (Hand.21; 8, Ef.4, 11; 2 Tim.4, 5);
2. schrijver van een evangelie ;
3. iemand in protestantse kringen, die zonder in een ambt te zijn gesteld leiding geeft aan het evangelisatiewerk.

Iconografisch worden de vier evangelisten (Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes) voorgesteld in menselijke gedaante of symbolisch door vier gevleugelde wezens. Ez.1, 5—14 is de bron voor de symbolische weergave: de leeuw duidt op Marcus, de engel op Mattheüs, het rund op Lucas, de adelaar op Johannes. Gezamenlijk vormen deze figuren de tetramorf. Vanaf de 5e eeuw komen de evangelistensymbolen in de westerse kunst voor. In de middeleeuwen werden zij veelvuldig toegepast in de decoratie van manuscripten, ivoren, email en in de kerkelijke schilderen beeldhouwkunst. Op de afbeeldingen in menselijke gedaante zijn de evangelisten doorgaans vergezeld van hun diersymbool, een boek en soms van de duif die hen tot het evangelie inspireert.

Sinds de 15e eeuw werden de evangelisten ook afzonderlijk afgebeeld. In de Ned. kunst van de 16e en 17e eeuw waren de vier evangelisten als groep met hun boeken en diersymbolen een bekend thema.

< >