[Hebr. chawwa, leven], volgens Gen.3, 20 de naam van de eerste vrouw; in Gen. 2, 23 wordt zij ’iššah, mannin, genoemd. Volgens Gen. 2 vlg. werd Eva door God geschapen uit een rib van Adam, en werd zij door de slang verleid om Gods gebod te overtreden (zie zondeval) en van de verboden vrucht te eten, ten gevolge waarvan Adam en Eva uit het paradijs werden verdreven en aan lijden en dood werden onderworpen.
Paulus verwijst naar Eva in 2 Kor. 11, 3 en 1 Tim. 2, 11. Ikonografie: zie Adam en Eva.LITT. L. Röhrick, Adam und Eva. Das erste Menschenpaar in Volkskunst und Volksdichtung (1968); P. Schwarz, Die neue Eva. Der Sündenfall in Volksglaube und Volkserzahlung (1973).