Grieks treurspeldichter, *ca. 485 v. C.
Salamis, †406 v. C. Macedonië; zoon van Mnesarchos of Mnesarchides, een Attische grondbezitter, en van Kleito, die van voorname afkomst was. Euripides stond in nauwe betrekking met filosofen (Anaxagoras, Sokrates) en sofisten (Prodikos, Protagoras); hiervan zijn duidelijke sporen in zijn drama’s te vinden. Volgens zijn antieke biografen was de dichter droefgeestig, moeilijk in de omgang en ongelukkig in zijn huwelijk. Uit zijn tragedies spreekt een zoekende, door de gangbare opvattingen niet bevredigde geest. Aristofanes noemde hem een vrouwenhater, een mening gebaseerd op zijn dramatische uitbeelding van de vrouw.Euripides analyseerde de traditionele vrouwenfiguren van de Griekse mythologie in het licht van zijn eigen moraal, maar hij bepaalde zich niet alleen tot vrouwenfiguren. Ook de heroën en de goden bezag hij op dezelfde wijze, zodat zijn stukken meestal aan psychologisch belang winnen, maar aan grootheid inboeten en zijn kakrakters wat anachronistisch aandoen. Zijn stijl heeft eveneens iets tweeslachtigs: enerzijds gevoelige lyriek en pakkend pathos, anderzijds nuchtere kritiek en alledaagsheid. Vaak ligt aan de door Euripides bewerkte mythen een liefdesmotief ten grondslag. In de eerste jaren van de Peloponnesische Oorlog koos hij graag een motief dat hem in staat stelde het vaderland te verheerlijken. Later legde hij vaak de nadruk op intrige en toneeleffect; de sfeer benadert die van het dagelijkse leven.
Zodoende werd Euripides een voorloper van Menandros. Zijn laatste stukken zijn in Macedonië ontstaan, waar hij vanaf 408 aan het hof van koning Archelaos verbleef. Hier dichtte hij de Bakchai, een meeslepende uitbeelding van de extatische Dionysosdienst. Hij is in totaal slechts vijfmaal bekroond, maar na zijn dood nam zijn populariteit toe.
Euripides heeft volgens een oude opgave 92 stukken geschreven, w.o. 4 waarvan de echtheid in twijfel wordt getrokken; de oudste bekende titel is Peliades (455). Er zijn 19 stukken bewaard, w.o. één saterspel (Kykloops) en één van betwiste authenticiteit (Rhesos); de overige zijn: Alkestis (438), Medeia (431), Hippolytos (428); vervolgens tot ca. 420 Hekabe, Herakleidai, Herakles, Hiketides, Andromache, Io; Troades (415), Ifigeneia Taurike, Elektra (413?), Helena (412), Foinissai, Orestes (408), Bakchai, Ifigeneia in Aulis (deze werden pas na zijn dood opgevoerd). Uitgaven: Verzameld werk, door Murray (3 dln. 1902-13), door A.S. Way (4 dln. 1912; met Eng. vert.), door L. Méridier (red.) (7 dln. 1923-66; met Fr. vert.), door E. Buschor (7 dln. 1972 vlg.; met Du. vert.); fragmenten, door A.
Nauck (in: Tragicorum Graecorum Fragmenta, 1964), door C. Austin (in: Nova fragmenta euripidea in papyris reperta, 1968).
LITT. D. van Lennep, Euripides, poietes sophos (1935); G. Grube, The drama of Euripides (1941); G. Murray, Euripides and his age (2e dr. 1946); G. Norwood, Essays on Euripidean drama (1955); H. Strohm, Euripides, Untersuchungen zur dramatischen Form (1957); R.
Goossens, Euripide et Athènes (1962); T.B. Webster, The tragedies of Euripides (1967); D.J. Conacher, Euripidean drama (1967); S. Barlow, The imagery of Euripides (1971).