v./m. (-en), geëtste metalen, meestal koperen, plaat, resp. afdruk ervan.
Een ets is het resultaat van een grafisch procédé, waarbij een tekening in een metalen plaat wordt gebeten door middel van een zuur (etsvocht of etswater). In het gladde oppervlak van het materiaal, afgedekt met een harsachtige laag (etsgrond), wordt met een etsnaald een tekening gekrast. Alleen waar het materiaal bloot komt te liggen, kan het etsvocht in de plaat inbijten, waardoor groeven ontstaan. Reeds vroeg werd deze methode toegepast om harnassen en wapens te versieren. Ca. 1500 ging men de ets als drukprocédé benutten: men etste een tekening in een metalen plaat en men bracht, na verwijdering van de etsgrond, inkt in de groeven van de tekening. Op de plaat werd een vel papier gelegd en door middel van een pers werd de tekening op het papier overgebracht.
Aanvankelijk werd in ijzer geëtst; omdat aan ijzer als materiaal bezwaren waren verbonden, o.a. het snelle roesten, ging men al spoedig over op rood koper, sedertdien voor etsen het meest gebruikte materiaal. Doordat de etstechniek de kunstenaar veel meer vrijheid van tekenen laat dan de stugge burijngravure (zie burijn), werd dit procédé populair. Vooral schilders pasten bij voorkeur de etstechniek toe.
GESCHIEDENIS Duitsland. Als uitvinder van de ets wordt meestal Daniël Hopfer (♱ 1536) genoemd. IJzeretsen werden in de 16e eeuw gemaakt door o.a. H.Aldegrever, A.Dürer, H.Burgkmair. Mogelijk gebruikte A.Altdorfer voor zijn landschappen het eerst koper, spoedig gevolgd door A.Hirschvogel, H.S.Lautensack en Jost Amman. In de 17e eeuw legden zich op etsen toe M.Merian en de uit Praag afkomstige W.Hollar, in de 18e eeuw D.N.Chodowiecki.
Een opbloei kwam tegen het einde van de 19e eeuw met o.a. L. Corinth, M.Slevogt en E.Nolde.
Zwitserland. De vroegst gedateerde ets (1513) is van Urs Graf. In de 18e eeuw zijn de etsen van J.E. Liotard van belang; in de 20e eeuw leverde Paul Klee een grote bijdrage.
De Nederlanden. De eerste belangrijke etser in de 16e eeuw was Lucas van Leyden die soms de etsen de kopergravuretechniek combineerde. Etsende tijdgenoten waren D.Vellert en J.C.Vermeyen; van Brueghel de Oude is één ets bekend (De konijnenjacht). Ook M.van Heemskerck heeft de nieuwe techniek gebruikt. Nadat de burijngravure een tijdlang weer toonaangevend was geweest, bloeide kort na 1600 de etskunst op en maakte vooral in de Noordelijke Nederlanden in de 17e eeuw een uitzonderlijke bloeiperiode door. W.P.Buytewech, C.
J.Visscher, Jan en Esaias van de Velde waren op dit gebied baanbrekers. Rembrandt paste nieuwe ets technieken toe en H.Seghers drukte zijn platen volgens een zeer persoonlijk en experimenteel procédé af. Veel schilders waren tevens etser: A. van Ostade, J.Lievens, P.Potter, Adriaan van de Velde, J.van Brosterhuisen e.a. Pas in de tweede helft van de 19e eeuw herleefde de belangstelling voor het etsen bij o.a. J.Weissenbruch, J.B.Jongkind, J.Israëls, M.Bauer en W.Witsen. In de 20e eeuw zette zich deze belangstelling voort.
In de Zuidelijke Nederlanden waren in de 17e eeuw Antoon van Dyck en Lucas van Uden belangrijke etsers en in de 19e eeuw H.Leys, F.de Braekeleer, F. Rops, J.Ensor en W.Vaes.
Spanje. Etsers van formaat waren J.de Ribera en vooral Goya. Picasso leidde in de 20e eeuw een nieuwe bloeiperiode van de ets in.
Italië. In de eerste helft van de 16e eeuw maakte Parmigianino enkele etsen. Belangrijke 17e-eeuwse etsers waren Stefano della Bella, S.Rosa en G.B. Castiglione. Grote etsers in de 18e eeuw waren de Tiepolo’s, Canaletto en vooral G.Piranesi. In de 20e eeuw behoorde Giorgio Morandi tot de vernieuwers van de grafiek.
Frankrijk. In Frankrijk werd voor het eerst geëtst in het begin van de 17e eeuw door J.Bellange en J. Callot. Een geheel eigen stijl had Claude Lorrain. In de 18e eeuw etsten o.a. A. en G.de Saint-Aubin, J.H.Fragonard en F.Boucher, in de 19e eeuw o.m.
C.Méryon, R.Bresdin, C.F.Daubigny, J.F. Millet en J.L.Forain; in de 20e eeuw zette o.a. A. Dunoyer de Segonzac de traditie voort. Groot-Brittannië. De Engelse etskunst ontwikkelde zich in de 19e eeuw.
J.Crome en later vooral F.S. Haden en J.Whistler brachten de etskunst op een hoog peil.
LITT. G.Pauli, Inkunabelen der dt. und niederl. Radierung (1908); L.Burckhard, Die holl. Radierer vor Rembrandt (1917); H.Struck, Die Kunst des Radierens (1920); A.M.Hind, A history of engraving and etching (1923); J.Poortenaar, Etskunst, techniek en geschied. (1930); J.Poortenaar en B. Jansen (red.), Ambacht en techniek van de kunstenaar (1964); H.van Kruiningen, Techniek van de grafische kunst (1974); L.Schober, Die Radierung und ihre Technik (1974).