Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

esthetiek' (estetiek)

betekenis & definitie

[Gr. aisthesis, zintuiglijke gewaarwording), v., in zijn oorspronkelijke betekenis: leer der zintuigelijke waarneming; later: dat onderdeel van de filosofie, dat zich bezighoudt met de schoonheid.

In de oudheid had de esthetiek nog geen vaste plaats in het systeem der filosofie. Platoon en Aristoteles zochten het wezen van de kunst in nabootsing van de gegeven werkelijkheid. Aristoteles stelde dat bij het drama de toeschouwers gezuiverd worden in hun hartstochten van medelijden en vrees, omdat deze op het toneel in hun effecten beleefd worden. Van bijzonder belang is de neoplatonicus Plotinos, volgens wie de kunst boven de natuur staat, omdat zij de ideeën uitdrukt, wier onvolkomen afbeelding de natuurdingen zijn. In de middeleeuwse scholastiek werden de volgende criteria voor schoonheid uitgewerkt: eenheid in veelheid; harmonie; de mogelijkheid tot symbolische interpretatie, zodat een diepere zin in het kunstwerk kon worden gezien.

Van grote betekenis voor de esthetiek was de 18e eeuw. Engelse denkers (F.Hutcheson, D.Hume, E.Burke) trachtten het schone in het esthetisch genieten psychologisch te benaderen. Van bijzonder belang is A.Shaftesbury geweest: hij heeft gewezen op de schoonheid in wilde, onregelmatige vormen (een gedachte die later door de romantiek zou worden overgenomen) en op het verhevene als een aparte categorie naast het schone. In Frankrijk zijn te noemen J.B.Dubos (die een afzonderlijke esthetische ‘zin’ aannam) en N.Boileau-Despréaux (alleen het ware is schoon). In Duitsland waren voor de esthetiek o.m. belangrijk: M.Mendelssohn, J.G.Herder, G-Lessing, J.J.-Winckelmann (het schone moet bij de antieken bestudeerd worden). In Nederland leerde F.Hemsterhuis dat schoon is, wat in de kortste tijd zo veel mogelijk ideeën verschaft.

In nieuwe banen werd de esthetiek eind 18e eeuw geleid door de kritische filosofie van E.Kant. Van belang is hier, dat Kant naast intellect en begeren een derde oorspronkelijke psychische functie aanneemt: met alle waarneming van schoonheid is een gevoel van lust verbonden. Het eigenaardige van deze lust is, dat hij berust op een algemeen geldig oordeel, dat aanspraak maakt op een zekere objectiviteit: gebruikt men het woord ‘schoon’, dan beweert men dat ieder die uitspraak moet beamen. Zo zocht Kant de voorwaarden voor het esthetische oordeel en scheidde hij het schone streng van het ware, aangename, nuttige en zedelijke goede. Naast het eigenlijk schone staat volgens Kant het verhevene, dat een welgevallen wekt, omdat het de verbeeldingskracht aan de rede onderwerpt. Bij Kant sluit goeddeels J.F.Schiller aan, voor wie schoonheid een spel is en de mens slechts dan geheel mens wanneer hij speelt.

Na Kant ontwikkelde zich in de 19e eeuw in het Duitse filosofische idealisme een speculatief-metafysische esthetiek: de taak van de kunst is de uitdrukking en voorstelling van de oneindige verschijning. Een nieuwe impuls kreeg de esthetiek door G.T. Fechner, die in zijn latere werken tegenover de esthetiek von oben een esthetiek von unten stelt, die empirisch onderzocht kan worden om de wetmatigheid in het behagen en mishagen te ontdekken. Zo werd Fechner de grondlegger van de experimentele esthetiek.

In de 20e eeuw is de fenomenologische esthetiek van M.A.Geiger e.a. belangrijk, gebaseerd op de fenomenologische filosofie van E.Husserl. Deze gaat ervan uit dat het verstand in staat is, in een concreet object het ‘wezenlijke’ intuïtief te aanschouwen. Zo kan men zich door middel van één concreet gegeven driehoek een begrip vormen van de eigenschappen die alle driehoeken gemeen hebben. De fenomenologische esthetiek onderzoekt de structuur van b.v. het esthetische behagen. Zij doet dat door van een bepaald concreet beleven te onderzoeken waarin deze beleving van andere verschilt, om vervolgens met voorbijzien van dit bijzondere (door tijd en plaats bepaald), het voor elk esthetisch fenomeen geldende over te houden.

Een andere richting vertegenwoordigt de mathematische esthetiek, die tracht de schone objecten in de natuur (b.v. vogels, bloemen en schelpen) en de kunst te herleiden tot bepaalde symmetrische grondvormen, die dan in mathematische formules worden uitgedrukt. In de analytische esthetiek gaat men na hoe esthetische begrippen zoals ‘schoon’, ‘lelijk’, ‘verheven’ in het oordeel functioneren.

In de esthetiek van het marxisme-leninisme wordt het socialistisch realisme verdedigd: de kunstenaar drukt in zijn werk de sociale krachten van de maatschappij uit; verder wordt de schoonheid van de natuur bewonderd en de gedachte (weer) verdedigd dat men in de kunst een stuk nabootsing heeft van de werkelijkheid (natuur).

Systematiek. Het blijkt bijzonder moeilijk te zijn de esthetiek als wetenschap te definiëren. Meestal wordt zij gezien als de wetenschap van de esthetische objecten, die weer het produkt zijn van de esthetische ervaring. Deze ervaring drukt zich dan uit in oordelen, waarin woorden als ‘schoon’, ‘verheven’, enz. voorkomen. Men voelt gemakkelijker intuïtief aan, wanneer een oordeel esthetisch is, dan dat men exacte criteria kan aangeven, waarom een bepaald oordeel esthetisch is. Een onderdeel van de esthetiek is de filosofie van de kunst.

De esthetiek als geheel is echter ruimer, omdat deze ook bestudeert waarom een bepaald landschap schoon of verheven is, enz. Kunstkritiek en esthetiek vallen niet samen, omdat de kunstcriticus zijn aandacht richt op een speciaal kunstwerk. Wél vooronderstelt de kunstkritiek de esthetiek, omdat daar de criteria voor schoonheid en verhevenheid worden onderzocht. De esthetische ervaring wordt daardoor gekenmerkt, dat zij vreugde brengt en/of leidt tot een grotere levensintensiteit. Kunst is altijd een middel geweest om levensmoeilijkheden te overwinnen. De esthetische ervaring verschilt van de ethische doordat haar objecten niet noodzakelijk een ethische verplichting inhouden.

Doen zij dat wel, dan hebben deze objecten naast een esthetisch ook een ethisch aspect. Niet alle esthetici delen echter deze zienswijze. Platoon, Tolstoi, vele vormen van christelijke en marxistische esthetiek willen kunst en moraal niet scheiden.

Tot de filosofie van de kunst behoort ook de taak de verschillende kunstvormen te classificeren. Men onderscheidt hierbij meestal visuele kunst (schilder, beeldhouwkunst) van auditieve kunst (muziek); de litteratuur is moeilijk te classificeren. Dat b.v. kookkunst en de kunst parfums samen te stellen nooit in de esthetiek worden behandeld, is toe te schrijven aan de opvatting van de meeste esthetici die stellen, dat het oog en het oor als ‘hogere’ organen worden beschouwd dan de neus of de mond. Een belangrijk probleem in de esthetiek is de vraag, of men het kunstwerk op zichzelf moet beschouwen, dan wel moet zien in het kader van zijn tijd, vanuit de levensgeschiedenis van zijn maker enz. Ook verschillen de esthetici sterk van mening over de vraag wat kunst eigenlijk is. Van het antwoord op deze vraag hangt het af, of men meent dat kunst ook een middel is om de werkelijkheid beter te leren kennen.

Zijn de waarden die in de kunst verwezenlijkt worden subjectief of objectief? Het is duidelijk, dat een esthetisch oordeel niet zo’n dwingend karakter heeft als een wetenschappelijk oordeel. Maar men kan erover discussiëren en dat wijst op de mogelijkheid dat bepaalde criteria intersubjectief geldig zijn. Als criteria voor een kunstwerk worden o.a. dikwijls genoemd: eenheid, harmonie, een zekere ‘wijding’ en verhevenheid, rijkdom aan contrasten, werkelijkheidskarakter. Een kunstwerk hoeft niet aan alle criteria te voldoen. Als esthetische ervaring een middel is om het leven intensiever te beleven en daardoor de werkelijkheid beter te leren kennen, dan is het toch niet mogelijk deze ervaring direct en exact onder woorden te brengen. Men kan er wel indirect over spreken; in dit opzicht komen esthetische en religieuze ervaring met elkaar overeen, waarop zowel esthetici als godsdienstfilosofen wel wijzen. [prof.dr.H.G.Hubbeling] LITT.

Terminologisch. A.Nivelle, Les théories esthétiques en Allemagne de Baumgarten a Kant (1955). Historisch: E.de Bruyne, Gesch. van de aesthetica (1946 vlg.); H.van der Grieten, Ned. aesthetica in de 19e eeuw (1947); K.Gilbert en H. Kuhn, A history of esthetics (1956); M.Beardsley, Aesthetics from ancient Greece to the present (1965). Systematisch: G.van der Leeuw, Wegen en grenzen der kunst (2e dr. 1949); K.Huber, Aesthetik (1954); M.C.Beardsley, Aesthetics (1958); M. Dufrenne, Phénom. de l’expérience esthétique (2e dr. 1967); V.Aldrig, Philosophy of art (1963); J.Peters, Het kunstwerk als verschijnend symbool (1961); J.Aler enz., De functie van de kunst in onze tijd (1962); A.Metchenko enz., Problems of modern aesthetics (1969); W.Steinkrauss, Philosophy of art (1974).

< >