[Ital. squadrone], o. (-s), tactische eenheid van de cavalerie.
De sterkte van een eskadron was 120—150 sabels of lansen. Reeds in de oudheid treft men overeenkomstige ruiterafdelingen aan; de Grieken noemden ze hipparchie (128 man op 8 gelederen), de Romeinen turma (40 man op 4 gelederen). Na het begin van de christelijke jaartelling treft men de indeling in eskadrons het eerst aan in de 15e eeuw in het leger van de Bourgondische hertog Karel de Stoute. In Frankrijk kwam deze organisatie pas voor in de tijd van Lodewijk XIV (1643-1715) en bestond een eskadron uit 3—4 compagnieën van 35—40 man. Onder Frederik de Grote (1740—86) bestond een regiment Pruisische cavalerie uit 5 eskadrons, onderverdeeld in 2 compagnieën van 70 man. De vóór de Tweede Wereldoorlog in Duitsland bestaande organisatie is ontstaan tijdens het keizerrijk (1871 — 1918).
In Nederland had het eskadron een sterkte van 6 officieren, 176 onderofficieren, korporaals en manschappen, 138 paarden, 5 voertuigen (waarvan 4 gemotoriseerd) en 39 rijwielen. Het werd verdeeld in 4 pelotons; 5 eskadrons samen vormden een regiment. De eskadroncommandant had de rang van kapitein en werd ritmeester genoemd. Hetzelfde gold voor regimenten wielrijders en huzarenmotorrijders. Na het verdwijnen van de paarden uit de legers is de benaming eskadron bij de cavalerie behouden gebleven. Een eskadron omvat tanks en/of verkenningsvoertuigen; het wordt gecommandeerd door een ritmeester.
In het Belg. leger zijn er: 1. tankeskadrons: 4 pelotons van 3 tanks van het type ‘Leopard’; 2. verkenningseskadrons: zes pelotons uitgerust met lichte tanks van verschillend type.