v./m. (-en), (ook: erfhuur), pacht waarvan de duur niet aan het leven van de pachter verbonden is, het in gebruik en genot afstaan van een onroerend goed (gewoonlijk door een gemeente of de staat) tegen betaling van een jaarlijkse pacht (in geld, voortbrengselen of vruchten) (e); ook wat voor zulk een pacht verschuldigd is.
(e) Erfpacht wordt als een onroerende zaak beschouwd. In Nederland moet de zakelijke overeenkomst waarbij het recht wordt gevestigd in de openbare, daartoe bestemde registers worden overgeschreven (art. 767 BW). De bepalingen die het BW in de artt. 767—783 geeft zijn volgens art. 782 slechts van kracht, voor zoverre partijen daarvan niet bij overeenkomst zijn afgeweken. Uitgifte van landbouwgrond in erfpacht is in Nederland niet zeer omvangrijk, daarentegen nam de uitgifte van bouwgrond in erfpacht in de gemeenten een hoge vlucht, vooral eind 19e en begin 20e eeuw. Dat vaak aan erfpacht boven verkoop de voorkeur wordt gegeven, vindt zijn oorzaak vooral in de wens de gemeenschap te doen genieten van de winsten die de waardestijging van de grond in zich uitbreidende steden meebrengt. Tevens kunnen soms voor de toekomst kostbare onteigeningen, nodig vooral door gewijzigde eisen van het verkeer, worden voorkomen wanneer, zoals bij erfpacht, de gemeente na een zekere tijd de beschikking over de grond terugkrijgt.
Teneinde verwaarlozing van het gebouwde in de laatste erfpachtjaren te voorkomen, moet echter een goede regeling betreffende eventuele vergoeding van de waarde van deze opstal worden getroffen. Een dergelijke regeling is niet gemakkelijk. Een ander bezwaar, aan het stelsel van erfpacht verbonden, is de mindere geneigdheid der geldgevers (hypotheekbanken, leveranciers van bouwmaterialen) om de nodige bouwkredieten te verschaffen aan de bouwer, die slechts hypotheek kan geven op een tijdelijk, in enkele gevallen zelfs aan vervallenverklaring onderhevig recht.
In België is de erfpacht of cijnspacht geregeld door een bijzondere wet van 10.1.1824, die bij de wet van 14.5.1955 enkele aanpassingen aan de gewijzigde sociaal-economische situatie onderging. De erfpacht wordt onderscheiden van gewone pacht doordat zij minimaal 27 jaar duurt, en van eeuwigdurende eigendom door de maximale termijn van 99 jaar. De wet van 1955 regelt o.a. de verhoging der voor 1.8.1939 afgesloten erfpacht. De erfpachters die de verhoging weigeren, kunnen van hun erfpacht vervallen worden verklaard. Het BW geeft verder bepalingen omtrent rechten van de cijnspachter in de artt. 600—604. Volgens de wet van 1824 gaat erfpacht op dezelfde wijze teniet als ➝opstal.