(eerde, heeft geëerd),
1. eer, eerbied bewijzen: iemand hoogschatten: dat eer ik in hem;
2. met onderscheiding bejegenen; (spr.) waar men mee verkeert, wordt men mee geëerd, men wordt vaak beoordeeld naar hen met wie men omgaat;
3. eer aandoen, hoger aanzien verlenen: een bescheidenheid die hem eert.