v., de studie van de verspreiding en van de bepalende factoren van het vóórkomen van bepaalde (b.v. epidemisch optredende) verschijnselen, m.n. van ziekten en andere aandoeningen onder de mensen.
Tot de epidemiologie rekent men ook wel de studie van gezondheid en ziekte van bevolkingen en bevolkingsgroepen en van de werking van gezondheidsvoorzieningen. De epidemiologie beperkte zich aanvankelijk tot infectieuze ziekten, thans wordt zij (in ruimere zin) beschouwd als een wezenlijk deel van de sociale geneeskunde. Men onderscheidt o.m. descriptieve en analytische epidemiologie. Operationeel onderzoek naar behoefte aan of doelmatigheid en doeltreffendheid van bepaalde gezondheidsvoorzieningen wordt vaak eveneens tot het terrein van de epidemiologie gerekend. De methodiek wordt o.m. toegepast ter bestudering van het verloop in de tijd van gezondheid en ziekte in bevolkingen ter bepaling van de stand van gezondheidstoestand en -zorg op een gegeven tijdstip, ter verkrijging van inzicht in het functioneren van allerlei gezondheidsvoorzieningen, ter berekening van individueel risico en kans met betrekking tot een bepaalde ziekte, ongeval, gebrek, ter afronding van het klinische beeld door meer inzicht in het natuurlijke verloop van de ziekte, ter vaststelling van allerlei klinische en andere syndromen (combinaties van vaak samengaande verschijnselen), en ter opsporing van oorzakelijke verbanden bij gezondheid en ziekte.