Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Ensemble

betekenis & definitie

[Fr.], o. (-s),

1. het geheel, alles te zamen, allen bijeen: de feiten in hun ensemble; (kunst) de samenwerking van de enkele delen of personen tot een harmonisch geheel; samenspel;
2. muziekstuk voor verschillende instrumenten; gedeelte van een opera dat door meer personen wordt gezongen, in tegenstelling tot de aria’s;
3. toneel- of muziekgezelschap;
4. uit delen bestaand dameskostuum, dat geen mantelpak is.

In de toneelpraktijk wordt de term ensemble gebruikt ter aanduiding van het samenwerken van spelers, technici enz. onder leiding van een regisseur voor het tot-stand-brengen van een voorstelling die een gesloten geheel vormt en die geheel gericht is op een zo volmaakt mogelijke weergave van de bedoelingen van de auteur. Het tegengestelde hiervan is het zgn. star-theater, waarbij één uitblinker de opvoering draagt. De ensemblegedachte won in de tweede helft van de 19e eeuw veld (in Nederland het eerst in 1874 onder A.J.Legras te Rotterdam), maar zette pas in de 20e eeuw door, waarbij zij echter weer bedreigd werd door de almacht van de tot virtuoos geworden regisseur. Nieuwe ontwikkelingen tonen een sterke accentuering van het collectieve arbeidsproces waarbij elke medewerker zijn eigen inbreng heeft en waarbij vaak van het oorspronkelijke werk wordt af geweken, zo er al niet op grond van een aantal gegevens al improviserend (zie improvisatie) een nieuw stuk wordt gemaakt.

< >