Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Enschede

betekenis & definitie

Ned. gemeente in de prov. Overijssel, in het zuiden van Twenthe, 141,58 km2, 141 060 inw.;

29,0 % r.k., 19,0 % n.h., 4,0% geref., 10,5 % overige, 37,5 % g. kerkg. De gemeente omvat de stad Enschede, de dorpen Lonneker (centrum van landbouwcoöperatie; eerste Raiffeisenbank), Glanerbrug en Boekelo (zoutwaterbad) en een aantal buurtschappen. Enschede is naast industriële gemeente een belangrijk regionaal centrum. In 1974 was 52,8 % van de totale werkgelegenheid in de diensten, 45,6 % in de nijverheid en 1,5 % in de landbouw. Als voornaamste bedrijven kunnen worden genoemd: textiel (weverijen, spinnerijen, textielveredeling, katoendruk, confectie), slijpstenen, technisch porselein, clichés, zeeppoeder, isoleermateriaal, houtwaren, kartonnage, bier, autobanden, optische en fotografische industrie, plasticindustrie, behangselpapierfabrieken, metaalindustrie. De groothandel is van belang. Enschede heeft een moderne havenoutillage, met ruime industrieterreinen aan het Twenthekanaal en een vliegveld aan de noordzijde van de stad. De cultuurgrond bestaat overwegend uit grasland (gemengd bedrijf), daarnaast is er enige tuinbouw. Voorts omvat de gemeente nog belangrijke oppervlakten bos en woeste grond. In het centrum van de stad staat het stadhuis (architect G.Friedhoff). In het zuidwesten ligt het Thomas Ainsworthpark; in het westen het fraaie volkspark met zwaar geboomte en vijvers (oorlogsmonument van Mari Andriessen); het G.J.van Heekpark en het Van Lochemsbleekpark in het noordwesten. Van de oude stad is weinig over, behalve de ned.-hervormde kerk met romaanse toren (oudste delen vóór 1000) en de neo-Byzantijnse rooms-katholieke Sint-Jacobskerk. Men vindt te Enschede het Rijksmuseum Twenthe, textielmuseum, natuurhistorisch museum, technische hogeschool (1964), internationaal Instituut voor Luchtkartering en Aardkunde, hogere technische school, hogere textielschool (1886), HEAO-school, sociale academie, academie voor kunst en industrie en balleten muziekscholen. De stad is zetel van het Overijssels Philharmonisch Orkest en de operagroep Forum.

GESCHIEDENIS

Enschede is gegroeid uit een nederzetting rondom een kerk en wordt het eerst genoemd in 1119 als Anescehe (Anneschethe). Ten oosten van de kerk verrees een burcht, die zetel van het wereldlijk gezag werd. De Utrechtse bisschoppen verleenden Enschede in 1325 stadsrechten. De plaats, die zich ontwikkelde tot een centrum van het omringende agrarische gebied, werd in 1455, 1517, 1750 en 1862 door grote branden geteisterd. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog was Enschede een steunpunt van de Spanjaarden, tot het in 1597 door Maurits werd veroverd, waarna de stad ontmanteld werd.

In de 16e eeuw ontstond er textielnijverheid: linnenweverij als huisindustrie. In 1728 verwierf een aantal linnenkopers te Enschede het monopolie op de bombazijnweverij in de provincie (zie bombazijn). In de 18e eeuw vestigden zich ook te Enschede fabrikeurs, die de stad economische vooruitgang brachten en spinnerijen, blekerijen en ververijen oprichtten. Met de opkomst van de katoenindustrie na 1830 voltrok zich de overgang van huisnijverheid naar het fabriekswezen. De brand van 1862, die de stad totaal verwoestte, bevorderde de modernisering. De bevolking nam snel toe (van 5000 inw. in 1882 tot 30 000 in 1905 en 86 000 in 1934). Enschede kreeg via het Twenthekanaal (1930—36) rechtstreekse verbinding met Amsterdam, Rotterdam en het Limburgse industriegebied.

LITT. A.Benthem, Gesch. van Enschede (2e dr. 1921); A.Blonk, Fabrieken en mensen (1929); F. van Heek, Sociale gevolgen van de econ. crisis en depressie van Enschede (1937); P.Smits, Kerk en stad (1952); J.Knoester, De Ned. textielnijverheid op de drempel van morgen (1967).

< >