Ned. gemeente in de prov. Noord-Holland aan het IJsselmeer, in het uiterste oosten van West-Friesland, 16,55 km2, 13 480 inw.; 19 % r.k., 22 % n.h., 28 % overige, 31 % g. kerkg.
Naast de stad Enkhuizen omvat de gemeente het dorp Oosterdijk en enkele gehuchten. Hoofdmiddelen van bestaan zijn industrie en handel. Voornaamste industriebranches: metaalindustrie, chemische industrie (plastics), papierindustrie. In het kader van het door de overheid gevoerde industrie-spreidingsbeleid is Enkhuizen aangewezen als stimuleringskern. Er is een groothandel in zaden, aardappelen, kaas en peulvruchten. Enkhuizen is goed toegankelijk voor grote binnenschepen en is belangrijk geworden als watersportcentrum (jachthaven).
De veerdienst Enkhuizen—Staveren is een toeristische zomerattractie. De bereikbaarheid van Enkhuizen door het landverkeer is door de aanleg van de Markerwaard en de dijk naar Lelystad gunstig geworden. De visafslag (zoetwatervis) is nog steeds van belang. Enkhuizen is verzorgingscentrum. Van toenemende betekenis is het bezoek van toeristen (Zuiderzeemuseum).De stad Enkhuizen is aan de landzijde bijna geheel omgeven door grachten en bezit verscheidene binnengrachten. Voorts oude gebouwen en gevels: Dromedaris (1528-40), in de 17e eeuw verhoogd en voorzien van een koepeltoren (met klokkenspel van Hemony), aan de Oude Haven de zgn.
Paktuinen (nu een plantsoen) met 17e-eeuwse pakhuizen, bij de Oosterhaven het zgn. Peperhuis (1625) met Staverse poortje. Ook het raadhuis (1688, gebouwd door Vennekool) met wandschilderingen is bekend. Verder de Zuiderof Sint-Pancraskerk (1423—50, toren 16e eeuw; gerestaureerd 1909), de Waag (16e eeuw) met vroegere Chirurgijnskamer, de Westerof Sint-Gomaruskerk (15e eeuw met latere aanbouw, koorhek 16e eeuw, apart klokkenhuis met Stadslibrye), het vroegere Admiraliteitsof Prinsenhof, in de 17e eeuw ook de Munt, het Protestants Weeshuis (1551, met mooie gevel). Aan de westzijde van de stad bevindt zich de Koepoort of Westerpoort (17e en 18e eeuw).
GESCHIEDENIS
Enkhuizen is mogelijk genoemd naar Enkele huisen of naar Endthuisen, het einde van de reeks huizen van Hoorn door De Streek naar de Zuiderzee; waarschijnlijker is echter de aansluiting van enk bij de oude betekenis van dit woord, nl. weide, veld of akkerland. Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten in de 14e eeuw kwam geheel West-Friesland met Enkhuizen onder de Hollandse graaf Willem V. Bij oorkonde van 27.1.1356 werden ‘Enghusen ende Gommerskerspel’ tot een geheel verenigd onder de naam van Enchusen, dat het stadsrecht kreeg van Medemblik. Reeds in de middeleeuwen werd Enkhuizen een belangrijke Zuiderzeehaven. In de 16e eeuw had de stad belangrijke handel met de Rijnlanden via Zuiderzee en IJssel, terwijl de haringvisserij van steeds meer betekenis werd.
In 1574 schonk prins Willem I van Oranje aan Enkhuizen als beloning voor de houding tegenover de Spanjaarden het paalkistrecht. In de eerste helft van de 17e eeuw bereikte Enkhuizen (ca. 30 000 inw.) het hoogtepunt van zijn bloei: handel op de Oostzeelanden, Engeland, Frankrijk, West-Afrika en de Indische Archipel. Een van de vijf admiraliteitscolleges (dat voor West-Friesland) was afwisselend te Enkhuizen en te Hoorn gevestigd. De stad behoorde tot de twaalf kleine stemhebbende steden van Holland, maar werd op den duur overvleugeld door Amsterdam. Bij de achteruitgang speelde naast de reeks oorlogen van 1652-1713 ook een zandbank een rol, het Enkhuizerzand, tussen Enkhuizen en Urk. De grote achteruitgang viel in de periode 1730-1830, toen er in totaal ca. 1600 huizen werden afgebroken (1798: 6800 inw.; 1840— 50 ca. 4900).
Na 1870 trad enige verbetering in ten gevolge van de spoorwegverbinding met Amsterdam (1885) en de veerdienst op Staveren (1885). Van 1930—40 kreeg de visserij door de afsluiting van de Zuiderzee een zware klap.
LITT. G.Brandt, Hist. der vermaerde Zeeen Koopstadt Enkhuizen (1666); S.Centen, Vervolg der Hist. van Brandt van 1609—78 (1748); D.Brouwer, Enkhuizen (2 dln. 1946-48); M.A.J.Visser, Enkhuizen (1950).