[Hebr., bron van het bokje] (tegenwoordig Ain Jidy), Israëlische oase aan de westelijke oever van de Dode Zee, ca. 1,5 km2 cultuurland, geïrrigeerd met gebruikmaking van terrassen. ARCHEOLOGIE.
De belangrijkste archeologische overblijfselen stammen uit de 7e eeuw v. C.-4e eeuw n.C.; bij de bron bevindt zich een bouwwerk (heiligdom?) uit het eind van het 4e millennium v. C. Archeologisch onderzocht zijn de ruïnes van Teil ed-Djurn, een versterkte nederzetting uit de tijd van koning Josia (7e eeuw v. C.), toen de oase vermoedelijk een koninklijk domein en een belangrijk centrum van dadelpalmcultuur en balsemproduktie was. (Hoogl. 1,14; 2 Kron. 20,2; 1 Sam. 24, 1-8; Ez. 47,10). Grote bloei bereikte de oase opnieuw in de 1e eeuw v. C. toen zij deel ging uitmaken van de bezittingen van de Makkabeeën (zie Alexander Jannaeus).
Onder koning Herodes de Grote was Engedi hoofdplaats van het district Judea. Tijdens de opstand van Bar-Kosiba (2e eeuw) werd Engedi door de joodse vrijheidsstrijders als basis gebruikt en bestuurd, zoals blijkt uit brieven en rechtsoorkonden gevonden in een grot ten zuiden van Engedi. Tot in de Byzantijnse tijd (4e-6e eeuw) was Engedi een belangrijke nederzetting.
LITT. B. Mazar, Engedi (in: D. Winton Thomas, Archaeology and OT study; 1967); Y. Yadin, Bar Kochba (1972).