Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Energiebesparing

betekenis & definitie

v. (-en),

1. het besparen van energie;
2. het aan energie bespaarde.

Energiebesparing kan enerzijds bereikt worden door minder energie te verspillen, anderzijds door het efficiënter gebruik van energie.

Voorbeelden van energieverspilling (het onnodig gebruik) zijn de zeeën van licht afkomstig van de lichtreclames, het gebruik van nutteloze apparaten (elektrisch mes, elektrische tandenborstel enz.), het heen en weer reizen van verscheidene personen tussen dezelfde plaatsen elk in hun eigen auto, het lozen van (milieuvervuilend) koelwater door een elektrische centrale, waarmee ook een stadswijk was te verwarmen.

De energiebesparingen die het gevolg zijn van een efficiënter gebruik kunnen aanzienlijk zijn; zo heeft het omzetten van elektrische energie in mechanische energie een rendement van ca. 90%, het omzetten van chemische energie in mechanische energie met een verbrandingsmotor heeft slechts een rendement van ca. 30%, zie directe energie-omzetting, zie energie-omzetting. Het gebruik van andere lichtbronnen dan een gloeilamp is veel efficiënter: een gloeilamp geeft maar 9-20 lm/W (lichtopbrengst per energie-invoer), een TL-buis ca. 60 lm/W en een natriumlamp wel ca. 130 lm/W. Het is uiteraard nog beter gebouwen zo te ontwerpen dat het gebruik van kunstlicht sterk beperkt kan worden.

Verder is energiebesparing door het treffen van bouwkundige voorzieningen van groot belang in gebieden als West-Europa en Noord-Amerika, omdat hier ca. een derde van het totale energiegebruik toegepast wordt voor het verschaffen van ‘thermisch comfort’ door middel van verwarming, ventilatie, koeling en luchtbevochtiging van gebouwen.

Uit een gebouw waarin de temperatuur hoger is dan die van de buitenlucht, verdwijnt warmte naar buiten door transmissie via buitenwanden, daken en vloeren en door de ventilatie. De warmteverliezen hebben een groter brandstofgebruik tot gevolg. Het warmtetransport via het ‘omhulsel’ van een gebouw wordt bepaald door het temperatuurverschil tussen binnen-en buitenlucht, en door de warmteweerstanden van de wanden. De warmteweerstand neemt toe door (meer) gebruik te maken van isolatiematerialen, b.v. kunststofschuim en minerale wol. Iedere volgende millimeter waarmee de laagdikte wordt vergroot, levert een kleinere bijdrage tot de energiebesparing. Strikt energetisch gezien is de maximale isolatiedikte die dikte waarboven verdere toevoeging van isolatiemateriaal meer energie kost dan daardoor gedurende de levensduur van het gebouw wordt bespaard. Lang voordat een dergelijk ‘energetisch maximum’ is bereikt, zal evenwel de dikte van de economische isolatie zijn overschreden en zal men ook technisch al op onoverkomenlijke problemen zijn gestuit.

Glasvlakken betekenen, gerekend per eenheid van oppervlakte, verreweg de grootste verliespost. 1m2 enkel glas laat ca. viermaal zoveel warmte door als 1 m2 ongevulde spouwmuur, die zelf als ‘slecht isolerend’ te boek staat. Door toepassing van dubbele beglazing worden de warmteverliezen door de ramen gehalveerd.

De totale energiebesparingen die kunnen worden bereikt bij gebruik van isolatiemateriaal, minimale glasoppervlakten en dubbele beglazing bedragen afhankelijk van het type gebouw, 30-50% van het energiegebruik in vóór de oliecrisis gebouwde woningen. Uiteraard zijn verdere besparingen mogelijk. Zo kunnen ventilatieverliezen beperkt worden door het gebouw zoveel mogelijk luchtdicht uit te voeren en de noodzakelijke luchtverversing via een mechanisch ventilatiesysteem te reguleren. Verder zijn, op het gebied van de installatietechniek ontwikkelingen gaande die tot duidelijke rendementsverhogingen kunnen leiden (zie warmtepomp) en tenslotte de experimenten op het gebied van de zonne-energie, zie energievoorziening.

< >