v.,
1. het voorkomen van een plante-of diersoort in een beperkt verspreidingsgebied;
2. het geregeld voorkomen van een ziekte in een bepaalde streek.
DIERGEOGRAFIE
Endemie in een gebied is in het algemeen een aanwijzing dat dit gebied in het verleden een langere periode van isolatie heeft gekend. Voorbeelden van endemen zijn de halfapenfamilie Lemuridae voor Madagascar, en de superfamilie Dasyuridae (zie buideldieren) voor Australië.
GENEESKUNDE
Een endemie is een binnen een bepaald gebied blijvend heersende ziekte, die zich echter soms buiten dat gebied kan verspreiden en dan in een epidemie overgaat. Voorbeelden van endemieën zijn de cholera in de Gangesdelta en de gele koorts in gebieden in en rondom de Caribische Zee; ook voor de pest bestaan verscheidene streken. Ook met betrekking tot niet-infectieuze aandoeningen spreekt men van endemie, b.v. krop, cretinisme in bepaalde, veelal bergachtige gebieden (Zwitserland, Oostenrijk, binnenland van Oost-Java).
PLANTENGEOGRAFIE
Bepaalde gebieden zijn veel rijker aan endemen, vooral eilanden, schiereilanden, bergtoppen en dergelijke geïsoleerde gebieden. Men maakt onderscheid tussen relict-endemen of paleo-endemen en progressieve of neo-endemen. Relict-endemen hebben in vroegere tijden (Tertiair) een veel grotere verspreiding gekend, maar overleven nu nog slechts in een klein, continu areaal. Een voorbeeld hiervan is de in 1945 in Centraal-China ontdekte, tot 40 m hoge conifeer Metasequoia glyptostroboides, die vroeger in vrijwel het gehele noordelijk halfrond voorkwam en ook uit Europa fossiel bekend is. Progressieve endemen zijn jonge plantesoorten, die niet zo lang geleden zijn ontstaan en dientengevolge nog maar een klein gebied bewonen.