[Lat. emergere, opduiken], v., uit de 19e eeuw stammende richting in de Engelse filosofie waarin gesteld wordt dat hogere bestaansvormen nieuw ‘opduikende’ kwaliteiten vertonen ten opzichte van de vormen waaruit zij zijn ontstaan.
Volgens de emergentietheorie zijn deze kwaliteiten niet herleidbaar. Een vertegenwoordiger van de emergentietheorie was C. Broad. Verwant aan deze richting is het denken van H. Bergson en P. Teilhard de Chardin.
LITT. C. Lloyd Morgan, Emergent evolution (1923); W. McDougall, Modern materialism and emergent evolution (1929).