Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Elite

betekenis & definitie

[Fr. Lat. eligere, uitkiezen], v./m. een uitgelezen minderheid, waaraan bijzondere sociale, geestelijke en zedelijke kwaliteiten worden toegeschreven, en die als geprivilegieerde, leidinggevende groep optreedt in een maatschappij.

Westerse wereld. Van de elite ging als collectiviteit in alle opzichten leiding uit: zij gaf de toon aan wat de smaak betrof en verschafte leiding aan de diverse sectoren van het maatschappelijk leven, o.a. politiek, economie, godsdienst, leger.

Zo deze figuur al ooit werkelijkheid mag zijn geweest, dan geldt zij niet meer voor de moderne maatschappij. Daarin zijn deze drie processen van bijzonder belang:

1. Het groeiend aantal elitegroepen en de daaruit voortvloeiende vermindering van hun invloed.
2. Het verloren gaan van de exclusiviteit, ten gevolge van het open karakter van de democratische massa-maatschappij.
3. De verandering in de selectie, die op grond van bloed of bezit is vervangen door die op grond van prestatie, een dynamisch-progressief element. Niettemin proberen deel-elites hun posities te handhaven en te versterken door naar steun te streven van andere deel-elites en daarmee combinaties aan te gaan. De elite-theorie gaat terug op Saint-Simon. Veel vroeger vindt men ook al opmerkingen en beschouwingen in deze richting, o.a. bij Machiavelli (†1527). In de 19e eeuw werd ze in verschillende richtingen verder ontwikkeld door A. Comte, K. Marx, F. Engels en H. Taine. Gaetano Mosca wees er in 1883 op dat ook in de democratie leiding door een georganiseerde minderheid niet kan ontbreken. Pareto ontwierp een leer van de circulaties der elites: de heersende klasse degenereert op den duur, maar ze tracht zich te handhaven tegenover de elementen die van beneden opkomen. De uitwerking van het elite-concept bij het marxisme richt zich vooral op identificatie met de massa, hetgeen in het verband van de industriële maatschappij betekent het zgn. proletariaat. De synthese van elite en massa vormt de centraal geleide, straf gedisciplineerde en autocratisch georganiseerde communistische partij. Theoretisch is hier, door de volstrekte gelijkvormigheid van politieke voorhoede en grootst mogelijke massacollectiviteit, geen verdere circulatie van de elite meer mogelijk.

Ontwikkelingslanden. De elite in de ontwikkelingslanden wijkt af van die in de westerse wereld, omdat zij drie speciale taken te vervullen heeft:

1. het tot stand brengen van nieuwe politieke verhoudingen en instituties;
2. het bevorderen van een nieuwe nationale identiteit;
3. het bewerkstelligen van een omvangrijke economische groei. Omdat de oude dynastieke leiders tegen deze enorme taak vaak niet opgewassen blijken en de koloniale bureaucratie meestal onaanvaardbaar is of vertrekt, blijven de revolutionaire intellectuelen als enige categorie over. Deze zijn zelf het produkt van een moderniseringsproces en degenen die een verdere modernisering moeten bewerkstelligen. Alleen kwantitatief is hun aantal vaak verre van voldoende: zo bezat Zaïre bij de onafhankelijkheid in 1960 op een bevolking van 12 mln. niet meer dan 20 academici. Meestal zijn dergelijke academici opgeleid aan buitenlandse universiteiten, waar zij de invloed van links-radicale stromingen hebben ondergaan.

De politieke situatie in de ontwikkelingslanden biedt grote kans tot het naar voren komen van charismatische leiders (Oe Noe, Pandit Nehroe, Sukarno, Kwame Nkroemah, Nasser, Ben-Goerion, Castro). Dit leiderschap verdraagt zich gewoonlijk slecht met democratische staatsinstellingen en vertoont dan ook de neiging om tot het eenpartijstelsel over te gaan. Dit dwingt de oppositie tot het gebruik maken van geweld als politiek machtsmiddel: de militaire staatsgreep. Hierdoor wordt de positie van de militairen in de elite sterker.

LITT. V. Pareto, Trattato di sociologia generale (1916); K.

Mannheim, Man and society (1940); J. Burnham, The Machiavellians (1943); J. de Kadt, Verkeerde voorkeur (1948); C.W. Mill, The power elite (1956); M. Young, The rise of the meritocracy (1958; De juiste man op de juiste plaats, 1959); P. Thoenes, De elite in de verzorgingsstaat (1962); J.H. Meisel, The myth of the ruling class (1962); K.Kautsky, Pol. devel. in underdevel. countries (1962); A.

Etzioni, Modern Organisations (1964); T.B. Bottomore, elite and society (1964; De elite in de maatschappij, 1965); J. v. Doorn, J. v. Hessen en C. Lammers, Beroepsvorming in internaatsverband (1965); P. Hübner, Herrschende Klasse und Elite; Democratie en organisatie (1969).

< >