onbep. w., lasmethode, waarbij een elektronenstraal als warmtebron wordt gebruikt.
Hoewel de elektronenstraal reeds in 1860 werd ontdekt en de eerste technische toepassing in 1905 plaatsvond (om tantalium te smelten bij 3000 °C), duurde het tot de jaren 1950-70 aleer het elektronenstraallassen voor industriële doeleinden tot ontwikkeling werd gebracht. Door middel van een magnetische lens wordt een elektronenbundel tot een energierijke straal gefocusseerd. Bij het treffen van deze straal op een metaaloppervlak smelten en verdampen de bovenste materiaaldeeltjes. Door dit verdampen wordt, bij het dieper indringen van de straal in het materiaal, verhinderd dat de bovenste smelt in het gevormde gat terugvloeit. Aangezien de elektronenstraal zeer nauwkeurig bestuurbaar is en een intensieve warmtebron vormt, behoeft maar weinig warmte in het te lassen materiaal ingebracht te worden en is de lasnaad beduidend smaller en fraaier dan bij andere methoden. Voor plaat van 1 mm dikte is bij booglassen ca. 837 J/mm (2 kcal/cm) voor een lasnaad nodig, bij elektronenstraallassen ca. 58,6 J/mm (0,14 kcal/cm) of minder, afhankelijk van de gebruikte elektrische spanning. De elektronenstraal is niet alleen geschikt om te lassen maar wordt ook veel toegepast bij smelten, thermisch snijden, frezen en boren vooral bij microbewerkingen.