v., het scheikundig ontleden van bepaalde stoffen door middel van een elektrische stroom.
De stoffen waarbij elektrolyse mogelijk is, noemt men elektrolyten, waarvan hier alleen de belangrijkste groep besproken wordt, nl. oplossingen van zuren, zouten of basen in water. Zodra deze stoffen in water worden opgelost, splitsen zij zich geheel of gedeeltelijk in elektrisch geladen deeltjes, de ionen. Bij de zuren is het waterstofion, bij de zouten en basen het metaalion positief geladen. Zoutzuur, een verbinding van waterstof (H) en chloor (Cl), wordt bij oplossing in water bijna geheel gesplitst in positieve waterstofionen (H+) en negatieve chloorionen (Cl-); natriumhydroxide (NaOH) splitst zich in positieve natriumionen (Na+) en negatieve OH-ionen (OH-); kopersulfaat (CuS04) splitst zich in positieve koperionen (Cu++) en negatieve sulfaationen (S04—).
Om een elektrolyt te ontleden, plaatst men in een daarmee gevuld vat twee metalen geleiders (ook een koolstaaf kan dienst doen), elektroden genaamd, waarvan de ene, de anode, stroom aanvoert (elektronen afvoert!) en de andere, de kathode, stroom afvoert. Wordt nu de anode op een hogere potentiaal gebracht dan de kathode, dan bevinden zich de ionen van de oplossing in een elektrisch veld en omdat zij min of meer beweeglijk zijn, gaan zij zich onder werking van dit veld verplaatsen en wel de positieve ionen met het veld mee, dus naar de kathode toe, terwijl de negatieve ionen zich naar de anode begeven. Er heeft dus transport van elektriciteit door de vloeistof plaats, d.w.z. de elektrolyt geleidt de elektrische stroom. Komen de ionen bij de elektrode aan, dan geven zij hun lading daar af. De ionen zelf veranderen door het verlies van lading in ongeladen atomen, zodat, als zich geen nevenverschijnselen voordoen, de stof in elementaire vorm wordt afgescheiden, b.v. bij de elektrolyse van keukenzout (afb.). Heeft men b.v. een oplossing van natriumsulfaat (Na2S04) dan zou aan de kathode natrium moeten vrijkomen.
Dit verbindt zich echter onmiddellijk met het water onder vorming van natriumhydroxide (NaOH) en waterstofgas. Het laatste ziet men in de vorm van gasbelletjes uit de vloeistof ontwijken. Aan de anode komt het S04-ion aan. Dit verbindt zich met het water tot zwavelzuur (H2S04) en zuurstofgas komt vrij. Ook hier constateert men dus gasontwikkeling.
De afgescheiden hoeveelheid stof is evenredig met de stroomsterkte en de tijd. Wordt de stroomsterkte b.v. driemaal zo groot, dan moet er dus driemaal zoveel lading getransporteerd worden, hiervoor zijn driemaal zoveel ionen nodig. De hoeveelheid van een stof die in één seconde door een stroom van één ampère wordt getransporteerd, noemt men het elektrochemisch equivalent, b.v. voor zilver is dit 1,118 mg.
Technisch wordt de elektrolyse toegepast in de chemische industrie (elektrochemie) en voor het vernikkelen en verchromen e.d.
Nadat A.Volta in 1800 zijn constructie van de eerste galvanische cel had gepubliceerd, werd in hetzelfde jaar de elektrolyse van water en zoutoplossingen uitgevoerd. H. Davy kreeg in 1807 door elektrolyse van gesmolten kalium- en natriumcarbonaat twee nieuwe elementen: kalium en natrium. De wetten van de elektrolyse werden in 1833 door M. Faraday gevonden. De uiteindelijke verklaring van de elektrolyseverschijnselen lukte pas na de opstelling van de ionentheorie tegen het eind van de 19e eeuw (ion).