een stel van twee geheel gelijke asynchrone draaistroom-sleepringankermotoren, die in elektrisch opzicht op bijzondere wijze met elkaar zijn verbonden, maar niet mechanisch zijn gekoppeld. De gelijknamige klemmen van de beide statorwikkelingen zijn met elkaar verbonden, eveneens die van de rotorwikkelingen.
Wanneer de rotoren nu zo worden ingesteld, dat zij ten opzichte van hun resp. statorwikkelingen een gelijke stand innemen en deze wikkelingen daarna op het net worden aangesloten, kan er in het circuit, gevormd door de beide rotorwikkelingen en de verbindingsleiding daartussen, geen stroom vloeien; immers de beide rotorspanningen zijn even groot en hebben gelijke fase, maar in genoemd circuit zijn ze tegengesteld gericht, zodat de resulterende spanning gelijk nul is. Zodra evenwel de beide rotoren iets ten opzichte van elkaar worden gedraaid, hebben de ook dan nog gelijke rotorspanningen geen gelijke fase meer: er ontstaat een resulterende spanning en als gevolg daarvan een stroom in het rotorcircuit. Op de rotoren worden nu koppels uitgeoefend, die echter verschillend gericht zijn (ook de rotorstromen zijn verschillend gericht ten opzichte van de resp. draaivelden!) en wel zo, dat deze koppels trachten de oorspronkelijke stand ten opzichte van elkaar te doen innemen. De rotoren worden dus weer naar elkaar toe gedreven. Het is daarbij onverschillig of ze stilstaan of met gelijke hoeksnelheid roteren. De grootte van de koppels neemt, tot zekere grenzen, toe met de hoek, die de rotoren ten opzichte van elkaar zijn gedraaid.
Wordt nu een van de rotoren aangedreven, dan volgt de andere, die elders kan zijn opgesteld, en die daarbij dezelfde beweging maakt als de aangedreven rotor, wat omwentelingssnelheid, hoeksnelheid en draairichting betreft. Op deze wijze is het dus mogelijk met de elektrische as bewegingen, dus ook arbeid over te brengen, alsof zich tussen de beide punten een mechanische as bevond. De elektrische as wordt toegepast in die gevallen, waar het aanbrengen van een mechanische as bezwaarlijk is, b.v. bij lange brugkranen met een bewegingswerk in elke voet voor de rijbeweging, bij hefdeuren van sluizen met aandrijving aan elke kant van de sluis, bij een dubbele klapbrug e.d.